in den zandsteen optreden , zooals bij Tshit San Tsha, hetgeen op slechts ongeveer iV2 paal afstand van Mandor gelegen is.

De mijnbouwkundige onderzoekingen op de verschiilende plaatsen ingesteld, zijn in het verslag medegedeeld; bij de samenstelling er van werd ook gebruik gemaakt van de rapporten van den ingenieur M. Koperberg. Hieromtrent moet naar de verhandeling zelf worden verwezen, terwijl de verkregen uitkomsten, wat betreft de ontginbaarheid, zich laten samenvatten als volgt:

Reeds in de jaren 1858—61 werden door den ingenieur R. Everwijn mijnbouwkundige onderzoekingen in dit terrein verricht, die met bijvoeging eener geologische schetskaart gepubliceerd zijn (Jaarb. v. h. Mijnw. 1878, II, blz. 117). Everwijn verkreeg zeer ongunstige uitkomsten en concludeerde tot de onontginbaarheid der koperertsen; maar toch kwam thans een grondige verkenning in het Mandor'sche om verschillende redenen nog zeer gewenscht voor. Intusschen kwam ook WingEaston op grond daarvan tot het resultaat, dat de bekende koperertsen in het Mandor'sche „niet de minste kans aanbieden om met voordeel te worden ontgonnenDe mogelijkheid, dat te een of anderer tijd een werkelijk rijke koperader zal kunnen worden ontdekt, ontkent de schrijver echter volstrekt niet, maar hij acht dit om geologische redenen onwaarschijnlijk en meent niemand te kunnen aanraden, daarnaar opzettelijk te gaan zoeken.

Eene kaart benevens profielen en werkteekeningen zijn aan de verhandeling toegevoegd.

K. Martin.

Dr. A. W. Nieuwenhuis. Observations médicales sur les indigénes de 1'ile de Bornéo. (Janus, IV, 8 et 9).

Dr. Nieuwenhuis is meer dan anderen in de gelegenheid geweest de inwoners van Borneo in hun gewone leven gade te slaan, omdat hij eerst gedurende drie jaar als Officier van gezondheid te Sambas was geplaatst , waar hij als opzichter der vaccine veel moest rondreizen en daarna deel uitmaakte van de wetenschappelijke expeditie tot onderzoek van Midden-Borneo, waardoor hij bijna acht maanden onder de Dajaks doorbracht. Zooals bekend is, vertoeft hij thans weder in Midden-Borneo.

Zijn bovengenoemd verblijf verschafte hem de gelegenheid het vertrouwen der bevolking te winnen, vooral nadat de goede invloed van eenige grammen chinine ia de daarvoor aangewezen gevallen was gebleken. Wellicht zijn enkele zijner opmerkingen in dit Tijdschrift niet misplaatst.

De verdeeling der ziektevormen is in het bewoonde gedeelte van Borneo minder samengesteld dan in Europa, waar de beschaving de