Nieuw-Guinea doorkruist werd. Over 't algemeen zijn deze eilanden nog weinig bekend en hydrografisch zijn ze nog niet opgenomen, zoodat de ligging van vele plaatsen foutief is en het bevaren van dit vaarwater met omzichtigheid moest geschieden. Voor zooverre mogelijk, werd de ligging van verschillende plaatsen verbeterd en werd, zooals de leider der expeditie het aangeeft, een „flying survey" uitgevoerd van de ligging der tallooze eilanden tusschen Halmahera, Waigeoe, Nieuw-Guinea, Kofiau en Misool, terwijl van de grootere het beloop der kustlijn verbeterd werd en schetsplannen van ankerplaatsen werden samengesteld. De kaart voor 't gebied tusschen o° xo' N. Br. en 30 Z.Br. en 1270—1320 O. L. zal dus ongetwijfeld door 't werk der expeditie verbeterd worden. Vermelding verdient de opvallend groote diepte van 195° M. die tusschen Batjan en
Obi-Major gevonden werd.
Door de Siboga werden voor 'teerst in de Halmahera-zee diepzeeloodingen uitgevoerd. De grootste gevonden diepten waren 2039 en 1855 M.
Prof. Weber wijst er op, dat deze groote diepte van de Halmahera-zee in overeenstemming is met hetgeen de hoogleeraar Wichmann mededeelt omtrent de vulkanenreeks: Ternate, Tidore, Makjan en Batjan en, afbuigende naar 't oosten, vervolgbaar tot op het eiland Pisang bewesten Kofiau. In deze reeks constateerde de expeditie dat de eilanden Genemuiden, IJsselmuiden en de Vijf-eilanden opgeheven koraalriffen zijn. In verband met den vulkaanboog construeert Wichmann een breuklijn loopende over de kustlijn van de Weda-baai (Halmahera) en verder over Gebee, Gay, de Jef-Fam-groep, de Westkust van Batanta en over Kofiau. Binnen deze breuklijn is de Halmahera-zee, als 't ware door inbreking, ontstaan. Loodingen, tusschen Gebee en Halmahera in de Gilolo-passage en oostelijk van Gebee, toonen aan dat inderdaad de Halmahera-zee een diep bekken
vormt.
Geologische onderzoekingen, hoewel vluchtig, konden verricht worden op Fau, Gebee, Jef-Fam, Kofiau, de Valsche Pisangs, Saboeda, Misool
en op de Noordkust van Waigeoe.
Van Nieuw-Guinea werden alleen bezocht straat Selee, tusschen Salawatti en Nieuw-Guinea, en Atja-Toening bij Skroë of Fak-Fak.
De zoölogische resultaten op dit gedeelte van den tocht worden door den leider zeer bevredigend genoemd. Wel kwam het scheuren der netten weer herhaaldelijk voor, doch hieraan werd tegemoet gekomen door den Ternataanschen nettenbreier die medegenomen was. De inhoud der netten liep zeer uiteen: Diatomeeën, Crustaceeen en Medusen haalden beurtelings de overhand. Van grootere diersoorten kunnen vermeld worden: jonge visschen, krabbenlarven, Salpen en kleinere soorten van Doliolum. Een enkele maal werd Beroe, het Pteropoden geslacht Hyalocalix en