wat dan ook geschiedde. Wij brachten toen vijf hoogst aangename dagen bij hem door.

De vorst van Tomori deed zich kennen als een echte bergvorst, nog onbedorven, gul, driftig, met eene onbeperkte macht. Hij heeft ons vorstelijk onthaald (natuurlijk op Toradjasche wijze). Wij waren de eerste Europeanen, met wie hij in aanraking kwam, en doordat wij ons voortdurend rechtstreeks met hem konden onderhouden, werd hij hoe langer hoe gunstiger voor ons gestemd. Hij is nog niet tot het Mohammedanisme overgegaan, maar wij konden uit verschillende dingen wel opmaken, dat hij sterk onder Boegineeschen invloed staat, en dat dus zijn overgang slechts eene kwestie van tijd is. Voor het oogenblik is hij nog een echte „koppensneller". Toen het op scheiden aankwam, toonde hij zich heel hartelijk voor ons. Hij stond ons niet alleen toe door het binnenland naar Posso terug te keeren, maar regelde dien terugtocht zóó, dat wij van dorp tot dorp geleiders mede kregen, en ons in iedere kampong, waar wij aankwamen, rijst, kippen en palmwijn gegeven werd, op last van den vorst. Het spreekt echter vanzelf dat dit bevel niet zoo strikt meer werd opgevolgd, toen wij reeds eenige dagen van de hoofdplaats waren verwijderd. Wij kunnen echter zeggen, dat van al onze reizen deze de best geslaagde is.

Het meer Lowo (niet Ngangalowo) waaromtrent de heeren Sarasin reeds inlichtingen hadden gekregen l), hebben wij ontdekt, maar het bleek niet veel meer dan een overstroomd stuk weiland te zijn, waar nu, in den drogen tijd, niet meer dan V2—1 M. water staat. Aangezien in den regentijd het oostelijk deel van dezen plas ook in verbinding staat met de rivier La, veronderstellen wij, dat wij hier te doen hebben met het overblijfsel van eene oude bedding dier rivier. Verder hebben wij den loop van de rivier La met hare zijrivieren kunnen nagaan, eene rivier veel grooter dan de Posso. Ten laatste hebben wij ten noorden van het Morische gebergte eene enorme grasvlakte gevonden, ongeveer 140 M. boven het zeevlak gelegen. De La deelt haar in tweeën. Ook in het berg- en rivierenstelsel van dit gedeelte van Celebes hebben wij eenig inzicht gekregen.

Onze taalkundige en ethnologische aanwinsten zijn bijzonder talrijk, en wij stellen ons daarom voor deze in afzonderlijke opstellen (buiten het reisverslag) te behandelen voor de „Mededeelingen vanwege het Nederlandsche zendelinggenootschap". Gelijktijdig hoop ik dan een geografisch opstel over het rijk Mori te bewerken en dit het Aardrijkskundig Ge-

1) Verhandl. Ges. f. Erdkunde. Berlin 1896, p. 356.