om te overnachten, niet kunnen bereiken. In Annam is de tijger niet alleen menigvuldig, maar van eene ongekende brutaliteit; de inlander koestert een grooten eerbied voor hem en noemt hem óng-cop (mijnheer tijger) even als de Maleijer van „toewan matjan" spreekt.
Dikwijls reist men van Tourane naar Hué 's nachts door, en in dat geval zijn de koelies van fakkels voorzien en slaan op een trommel of ander instrument: het roofdier schuwt het licht en het geraas, maar heeft desniettemin meer dan eens, sluipend eene karavaan volgend, zich op den achtersten koelie geworpen en hem medegevoerd.
Mijn tolk herinnert zich, dat op een zijweg, eenige kilometers vóór Cau-hai, een inlandsch priester eene ruime hut bewoont; wij zullen er aankloppen en om nachtverblijf vragen. De geestelijke blijkt afwezig te zijn, maar eene dienstvrouw opent ons de deur, en wij installeeren ons zoo goed mogelijk in de schamele woning. De koelies — die ik mij wel gewacht heb te betalen, uit vrees dat zij den volgenden morgen op het appèl zouden ontbreken — brengen den nacht door rondom een groot vuui dat zij hebben aangestoken; wij zelf slapen op een harden plank — uit gebrek aan beter!
Bij het opgaan der zon vervolgen wij onzen weg, die thans omlaag naar de vlakte voert. In het, door den nachtdauw bevochtigde zand, zijn op verscheidene plaatsen de versche indrukken van tijgervoetjes zichtbaar.
In den namiddag kom ik op mijne bestemmingsplaats aan, en begeef mij naar het paleis van den Franschen resident, voor wien ik een aanbevelingsbrief bezit. In Hué, waar de Europeesche bevolking alleen uit ambtenaren bestaat, behalve de militairen die in de citadel gehuisvest zijn, bestaat geen hotel. De vreemdeling, die niet de gast van den resident of van een ondergeschikten