een breeden rijweg aan, met lommerijk geboomte beplant.

De Fransche kamers hebben, voor ongeveer een jaar geleden, eene leening goedgekeurd van 200 millioen francs, ten behoeve van verschillende spoorweglij nen die voor de ontwikkeling van Cochinchina, Tonkin en Annam noodig zijn, en door den tegenwoordigen gouverneur-generaal, den heer Doumer, waren aangevraagd. Die rails liggen echter nog niet, en het zal jaren duren alvorens die lijnen, zoo hoogst noodig voor een uitgestrekt gebied, waar tot heden alleen de waterwegen de verbindingen daarstellen, de welvaart bevorderen, het verkeer vergrooten en de kolonie tot een wingevend gewest kunnen maken. In een klein deel van Tonkin slechts vindt men eene spoorlijn; ik zal daarvan gebruik kunnen maken, wanneer ik mij noordwaarts begeef tot aan de Chineesche muur, welke reis mij door den gouverneur welwillend wordt vergemakkelijkt.

Het algemeen gebruikte middel van vervoer in deze streken is de Japansche djinricksha, een klein kaïretje, waarvan de vorm min of meer aan eene oud-Hollandsche sjees doet denken; tusschen het lemoen loopt, in stede van een paard, een inlander, die, in gestrekten draf gemakkelijk 12 kilometers, soms 14 of 16 aflegt. In de laatste jaren is de djinricksha, waarvan men zich sinds onheugelijke tijden in Japan bediende, zoo voor kleine afstanden als voor langdurige reizen, in het geheele Oosten in gebruik geraakt. Shangaï en Singapore bezitten er meer dan tien duizend; alleen bij ons op Java vindt men ze niet. Voor een rit in de steden betaalt men slechts weinige centen; de huur per uur overschrijdt zelden 25

cents van onze munt.

Mijne route tot Nam Quan, de Chineesche grens, leidt over Bac Ninh, Phu Lang Thuong, Langson en Dong-