boren, en sterven er in, zonder andere behoeften te kennen dan de kosten van het dagelijksch brood of om
mij juister uit te drukken, van de dagelijksche rijst!
Ik zie sampans van allerhande grootte, van de afmeting onzer visschersschuiten, tot die eener gewone scheepsjol. Onder de kleinere zijn er, die bijzonder mijne aandacht trekken; zij zijn eenvoudig van gespleten bamboe gemaakt en met hars overtrokken: zij drijven
daarmede is het doel bereikt — en kunnen niet zinken! Een medereiziger wijst er mij enkele andere aan, wier constructie nog eenvoudiger is: gewone, uitgeholde en platgezaagde boomstammen, door bamboe aan elkander verbonden , waarop eene gansche familie leeft.
Rechts en links op de oevers zie ik talrijke dorpen; de hutten zijn even armoedig als smerig. En toch is de bevolking niet ongelukkig te noemen; met een halven franc daags leeft hier de inboorling in een zekere mate van welvaart altijd volgens de beteekenis die hij aan het woord hecht. Zijn voedsel bestaat uit de rijst, die hij teelt en de visch, die hij in zijn net vangt. Zijne kleeding kost hem nagenoeg niets; de hut is door hem zelf van bamboe gemaakt evenals de brits waarop hij slaapt. Wanneer eene overstrooming de hut met haren inhoud medesleept, dan zal hij in korten tijd zich eene nieuwe woning uit gelijke bouwstoffen saamstellen.
Hanoi maakte een zeer gunstigen indruk op mij; de inlandsche stad heeft sedert de Fransche bezetting weinig v erandering ondergaan, doch het Europeesche gedeelte overtreft verre mijne verwachting. Schoone gebouwen, ruime wegen, wijde boulevards, electrische verlichting, en voor den avond de keus tusschen komedie of paardenspel. Een helder meer, van nagenoeg vierkanten vorm, versiert het midden-gedeelte der stad; aan iedere zijde treft men
50