die hij met eene bewonderingswaardige snelheid en juistheid tusschen zijne vingers beweegt, zonder ooit het kleinste stukje of een eenvoudige rijstkorrel te laten vallen. Conservatief als hij is, zou het gebruik van eene vork, zoo eenvoudig naar onze opvatting, eene omwenteling brengen in zijne eeuwenoude gewoonte. Met eene wiskunstige juistheid weet hij uit ieder schoteltje het stukje te pikken dat hem toelacht, en hij brengt het in den mond zonder dat de ruggegraat de minste buiging ondergaat. Wanneer hij evenwel een aanval doet op de rijstmand, dan verandert zijne houding-, hij buigt zich sterk voorover, en in twee of drie behendige bewegingen met de stokjes, verdwijnt eene massa rijst tusschen zijne kaken, die een gewoon mensch aan verstikking zou blootstellen, maar voor hem geen gevaar schijnt op te leveren.

Zoowel de Annamiten als de Cambodgianen zijn een zachtaardig, goed volk. De nieuw aangekomene in die landen heeft moeite den man van de vrouw te onderscheiden, omdat beide seksen nagenoeg dezelfde kleeding dragen, en de haardracht weinig verschilt. De Annamiten dragen het haar lang, aan het achterhoofd saamgebonden, terwijl de Cambodgianen het zoo kort afgesneden hebben, dat het op een schuier gelijkt. De vrouwen zijn uitermate verzot op sieraden, en doen in dit opzicht niet onder voor de Javaansche en Britsch-Indische. Een Annamiet van rang laat de nagels zijner vingers, met uitzondering echter doorgaans van den wijsvinger, tot eene lengte van 15 a 20 centimeters groeien, welke mode de hand in een waren klauw hervormt en in de meeste harer bewegingen verlamt. Ook in China treft men dikwerf deze bijzondere gewoonte aan.

De Annamitische vrouw werkt veel in de rijstvelden; zij bemoeit zich tevens met het huishouden, bestuurt den