Angkor geeft zooveel te aanschouwen, dat een verblijf van één enkelen dag geheel onvoldoende is, terwijl acht volle dagen den gewonen toerist wel wat lang vallen: de wetenschappelijke reiziger en de geleerde zouden er weken en maanden vertoeven, om die wonderen der oudheid naar waarde te bewonderen en te bestudeeren.

Zooals ik reeds aanstipte, vindt men hoegenaamd niets in de omgeving der ruïnes. Alle proviand moet worden medegenomen, zelfs de matras waarop men wenscht te slapen. De bouwvallen worden bewaakt door eenige galmende en biddende Boeddhistische priesters, en men mag zich gelukkig achten dat onder de op palen gebouwde hutten de beste ten dienste zijn van den vreemdeling.

Van den zoom van het overstroomde woud tot de ruïnes zelve geeft de reis niet veel comfort of gemak. Men ligt gedurende drie uren uitgestrekt in een sampan, die niettegenstaande zijn geringen diepgang herhaaldelijk vastzit, want op sommige plaatsen staat niet meer dan 25 a 50 centimeters water. Daarna landt men op eene plek, waar een dorp staat, dat den naam van Siem Reap draagt, en de reis wordt vervolgd met ossenkarren, die, evenals de sampans, vooruit moeten worden besteld. In die karren ligt hooi; de matras wordt er op gelegd, en de reiziger strekt zich op den rug uit onder een zonnescherm, dat hem tegen de brandende stralen behoedt, geschokt over een weg, die geen weg is, vol kuilen en boomwortels, af en toe opgeluisterd door een vooruitstekende rotspunt of het overblijfsel van een of anderen bouwval, sints eeuwen door zand en aarde

grootendeels gedekt.

Ik had het voorrecht, Angkor te kunnen bezoeken onder meer gunstige omstandigheden dan die waarmede de gewone toerist te kampen heeft. De kommandant eener Fran-