bestuur en den bloei der Engelsche, Nederlandsche en Fransche koloniën onderling te vergelijken. Op weinige uitzonderingen na heb ik ze alle bezocht, zoowel in Azië, Australië als in Amerika, en steeds deed ik de ervaring op, dat Frankrijk reuzenstappen op koloniaal gebied zal moeten doen, alvorens het met Engeland en Nederland zal kunnen wedijveren. Welk een droevigen indruk maakte Fransch Guyana op mij, toen ik het vergeleek met Hollandsch en Britsch Guyana; hoe vreemd stond ik te kijken op het vruchtbare Nieuw Caledonië, nadat ik Australië, Tasmanië en Nieuw Zeeland had bezocht!

Hoe menigwerf is het mij voorgekomen, vreemde reizigers lof te hooren toezwaaien aan ons Java; hoe stond ik zelf, de verschillende malen dat ik Hongkong bezocht, verbaasd over de trapsgewijze ontwikkeling der wereldstad, die de Engelschen in eene halve eeuw tijds van een kale rots en een pover visschersdorp hebben weten te maken!

En toch, toen ik in December 1896 andermaal

den Donnai opstoomde, en de spitsen van den kathedraal van Saïgon zich aan den horizon vertoonden (ik had diezelfde kerk bij eene vorige reis zonder torens aanschouwd), verbeidde ik met ongeduld den oogenblik dat onze boot aan den steiger zou gemeerd zijn, want Saïgon is ontegenzeggelijk eene der schoonste steden van het verre Oosten. Ruim uitgebouwd, met breede wegen, de woningen der Europeanen door een weelderigen plantengroei en door schaduwrijk geboomte omgeven, doet Saïgon eenigszins aan Weltevreden, Rijswijk en Molenvliet denken, alhoewel de huizen niet dien stempel van welvaart en comfort dragen, die ons zoozeer in het nieuwerwetsch Batavia treffen. Daarentegen vindt men er een vorstelijk gouvernements-huis, een postkantoor en andere publieke gebouwen,