in de maand van de reede van Soemënëp naar Sapoedi en Kangean en terug vaart.
Sapoedi is een heuvelachtig eiland; de hoogste top is ongeveer 126 M. Het is bijna 2 □ G. M. groot en telt 41000 zielen; het is derhalve zeer dicht bevolkt. In den westmoeson wordt door de stoomschepen aangelegd bij Gajam (M. Gudjum), de hoofdplaats van het eiland, en standplaats van den controleur en het districtshoofd. Gajam ligt aan de zuidkust; tegenover de controleurs-woning is een pier van bijna 300 M. lengte uitgebouwd. In den oostmoeson wordt niet Gajam maar Treboeng op de westkust aangedaan; aldaar is een kustlicht der 2de orde geplaatst, dat de geheele straat Sapoedi verlicht ten dienste der groote stoomschepen, die van Soerabaja naar Europa vertrekken.
Bij de bevolking, die zeer welvarend is, draagt het eiland den naam van Podaj, waarvan waarschijnlijk de naam Sapoedi is afgeleid. De middelen van bestaan zijn dezelfde als op Madoera zelf. Aan de veeteelt wordt bijzonder veel zorg besteed; jaarlijks worden 5 a 6000 stuks runderen uitgevoerd, benevens vele schapen, geiten en hoenders, meestal naar Sitoebondo, van waar rijst en mais worden ingevoerd. Er behooren 230 handels- en 236 visschersvaartuigen te huis. Behalve met Java en Madoera wordt handel gedreven met Kangean, de Kleine Soendaeilanden en Makassar.
Ten oosten van Sapoedi en door de breede en diepe straat Raas daarvan gescheiden ligt het lange en smalle eiland Raas, dat bijna een □ G. M. (47,47 □ K. M.) groot is en eene bevolking heeft van 7500 zielen. Het wordt bestuurd door een assistent-wedono die te Alasmalang woont. Even als Sapoedi heeft het goede rijwegen. Dezelfde middelen van bestaan als op Sapoedi worden hier aangetroffen en benevens die wordt er kalk gebrand en gevischt naar