De nijverheid staat in de afdeeling Soemënëp op een hooger trap dan in de andere deelen van het eiland. De benoodigdheden voor de visscherij en de scheepvaart worden er vervaardigd; verder vindt men ter hoofdplaats goede wapensmeden, goudsmeden, lederwerkers en blauwververs.
Het corps barisan bestaat uit twee compagniën onder een majoor-kommandant, wien, even als te Bangkalan en te Pamëkasan, een Europeesch kapitein-instructeur is toegevoegd.
Van de kota gaan verscheidene goede rijwegen in verschillende richtingen uit, namelijk: één oostwaarts door het welvarende onderdistrict Gapoera naar Lapa, de oostelijkste punt van het eiland; één noordwaarts over Manding, de standplaats van den controleur van Noord-Soemënëp, naar de districtshoofdplaats Amboentën aan de noordkust en één westwaarts over de districtshoofdplaats Goeloekgoeloek1) naar Tjinlitjin en verder door naar Pagantënan in de afdeeling Pamëkasan. Deze weg doorloopt de Pajoedan-vallei2), wier van levend water voorziene velden eene talrijke bevolking voeden.
Bij de desa Pajoedan-dalëman vindt men eene grot, die in eene reuk van heiligheid staat; volgens de bewakers loopt deze grot door tot Bangkalan.
De desa's Pasongsongan, Amboentën en Lëgong aan de noordkust drijven een drukken en levendigen handel op de noordkust van Java.
De eilanden Gilijang, of Gili Hijang, Poetëran, Giligënteng en Giliradja, welke zich boogvormig langs de oost- en zuidoostkust van het eiland uitstrekken, behooren niet tot de Sapoedi- en Kangeangroepen. Zij bestaan uit dezelfde kalksteensoort, waaruit Madoera zelf is opge-
1) Bij Veth naar Havenga's kaart Galoe genoemd. BI. 918. Veth voegt daarbij: „öf foutieve óf verbeterde schrijfwijze van Goeloe-Goeloe".
2) Pajoedan = strijdplaats).