het zeewater bij eb wordt belet door de openingen in de dammen, waardoor het water is binnengelaten, weder met bamboezen paggers, plankjes of modder te dichten, eene zeer primitieve wijze van doen, waardoor wel eens schade wordt veroorzaakt.

Tot eene goede zoutwinning wordt vereischt, dat de bodem der vakken het water niet doorlaat. De g-rootere ge-

O O

schiktheid der zoutpannen bij Soemënëp boven die bij Pamëkasan en Sampang wordt hieraan toegeschreven, dat de grond er uit klei bestaat met zeer weinig zand vermengd. Het terrein voor den zoutaanmaak wordt tegen half April of begin Mei in orde gemaakt; het regenwater, dat in den westmoeson op de reservoirs gevallen is, laat men wegloopen, de pannen worden drooggelegd, de kanalen en dijkjes hersteld. Nu begint de grondbewerking; vooral aan de pan in engeren zin wordt veel zorg besteed. De bodem wordt omgespit, geploegd en geëgd, de gaten worden dicht gemaakt, het ongedierte wordt gedood, de bodem aangestampt, hard en gelijk gemaakt. Tegen het begin van Juni wordt het zeewater op de reservoirs gebracht.

Het zout wordt uitsluitend aangemaakt in den drogen tijd; is het water op de pannen voldoende verdampt, dan blijft er eene laag zout over die in de verte gelijkt op sneeuwachtig ijs. Deze laag zout wordt bijeengeschraapt, waarbij allicht eenige aarddeelen met het zout worden medegevoerd, en op groote hoopen te drogen gelegd. In de zeldzame gevallen, dat het regent wordt het zout zoo goed mogelijk bedekt met matten. Voor de vervaardiging dezer matten wordt gewoonlijk gespleten bamboe gebruikt. Veelal echter laat men deze bedekking achterwege.

In den westmoeson wordt in de ringsloot visch geteeld. Dit geschiedt ook wel in die vijvers, welke te laag