aanplantingen, kleine boschjes van api-api, tandjoeng en enkele andere boomsoorten, welke gaarne in een ziltigen bodem groeien. Ook bij de woningen der zoutmakers, die tusschen de zoutpannen gelegen zijn, worden deze boomsoorten aangetroffen.
In den moerassigen bodem ten westen van de zoutpannen en bij de monding van de Saroka liggen nipahbosschen, waarvan de bladeren tot dakbedekking dienen.
De aanmaak van zout geschiedt geheel in vrijen arbeid; de zoutmakers zijn verplicht het verkregen produkt in de pakhuizen te leveren tegen betaling van ƒ 10 per kojan en hebben voor zich en hun gezin, recht op kostelooze verstrekking van zout. Door de afgezonderde ligging hunner woningen komen zij minder in aanraking met de overige bevolking, maar vormen daarom geen afzonderlijken stand. Hunne isoleering is in de laatste jaren ook minder dan zij vroeger was 1).
De voor den zoutaanmaak gebezigde vijvers bestaan uit zoutpannen, waarbij eenige vakken of reservoirs behooren. In het Soemënëpsche zoutland heeft men op een zoutpan gewoonlijk vier reservoirs, in Sampang slechts twee a drie. Op de reservoirs wordt het zeewater allengs meer verdampt; op het laatste vak of de pan in engeren zin heeft de kiistallisatie plaats. Op het eerste vak wordt het water gebracht door scheppen; daar blijft het ongeveer eene week staan ter bezinking en wordt daarna op het tweede vak gebracht. Het water vloeit uit het eene vak van zelf naar het andere dewijl dit laatste lager gelegen is. Om deze zoutpannen en reservoirs loopt eene ringsloot, waarin bij springvloed het zeewater wordt opgedamd, dat gebruikt wordt om de reservoirs te vullen. Het terugloopen van
i) Zie Veth, t. a. p., bl. 907.
46