velden te plunderen; ook vangen zij krabben en andere dieren in de rivier.
Verder oostwaarts gaande treft men zoowel op de erven als op de tegalvelden talrijke lontar- of siwalanboomen aan, uit wier vruchtkolven suiker ook voor den uitvoer gewonnen wordt, om vervolgens de desa Këtapang — verdeeld in barat en daja — te bereiken. Hier zijn behalve de gebouwen die men op alle districtshoofdplaatsen aantreft, een pasanggrahan, waarvan door de dienstdoende ambtenaren veel gebruik gemaakt wordt en eene particuliere inlandsche school met ongeveer 20 leerlingen. Këtapang is eene zeer welvarende desa waar verscheidene visschers- en handelsprauwen, die op Java varen, te huis behooren. Van deze desa uit gaat een goede rijweg, waarin gemetselde en ijzeren bruggen liggen, zuidwaarts over Tordjoenan en Kadoengdoeng naar Sampang.
Van de noordwestpunt des eilands tot de kampong Toroan, een paar paal ten oosten van Këtapang ligt langs de kust een strook alluvium, die gemiddeld een paal breed is. Bij Toroan, waar de rivier van dien naam, na het noodige irrigatiewater te hebben afgestaan, van eene hoogte van 17 meter in zee stort — en verder oostwaarts tot Bira reikt het tertiaire kalkgesteente tot aan zee. Hier en daar zijn de kalkrotsen door het zeewater uitgespoeld. Voorbij de welvarende desa's Birabarat, Biratëngah en Biratimoer treft men langs de kust duinen aan met pandan- en andere struiken begroeid. Na Sokobana — de standplaats van een assistent-wedono — te zijn gepasseerd, bereikt men bij de desa Tëmbëroe, de grens van de afdeeling. Van hier gaat een weg zuidwestwaarts naar Sampang.
Deze weg, welke van Sampang uit eene noordoostelijke richting volgt, gaat van de hoofdplaats uit eerst over vlak terrein en bereikt in de desa Sogian de hellingen van de