der 1 ijk, wijl de uit zee gekomen prauwen voor (of achter) de woningen kunnen worden gelost. Over de rivier, die ter hoofdplaats 35! M. breed is, zijn in den laatsten tijd twee ijzeren bruggen geslagen.
Op ongeveer 5 paal bezuiden de kust ligt het eiland Mëndangin, ook wel en op de kaarten veelal Poeloe Kambing geheeten. Het heeft eene oppervlakte van nog geen vierkante paal en telt eene bevolking van 1 700 zielen, welke zich hoofdzakelijk met vischvangst bezighoudt. Door de aanwezigheid van heilige graven wordt dit eiland door offeraars, zelfs van Soemënëp afkomstig, bezocht.
Aan de noordkust J) in deze afdeeling liggen de zeer welvarende desa's Djatrabarat, Djatratimoer en Banjoeates met zeevisscherij, handel en ooftteelt, o. a. van mangga's; die van Djatra zijn van de beste soort. Van Banjoeates — standplaats van een assistent-wedono — loopt over Batioh een weg naar het aan het strand gelegen bosch Nepah. Dit bosch van niet zeer hoogstammig wildhout is 25 baoe groot en wordt als heilig beschouwd. Een goed onderhouden voetpad leidt van het strand naar het midden van het bosch, waar zich twee vierkante door lage muren omringde ruimten bevinden, die kraton loear en kraton dalem genoemd worden. In dit bosch leven twee apenkoloniën — de eene aan de zeezijde en de andere in het midden — welke in vijandschap leven en o. a. het overschrijden van eikaars gebied nauw dulden. Bij verschillende gelegenheden komen honderden inlanders — zelfs van Java — en ook Chineezen hier offers brengen, waarbij de apen niet vergeten worden. Overigens weten deze zich het noodige voedsel te verschaffen door de Batioh-rivier, welke langs het bosch stroomt, over te zwemmen en de mais-
1) Zie Veth, t. a. p., bl. 902 en 903.