Discordant op het boven-carbon liggen bonte, dikke kleilagen, wier richting Z. O.—N. W. is en die stijl naar N. O. hellen; enkele der lagen bevatten groote hoeveelheden van fossielen, waaruit bleek, dat deze sedimenten tot de karnische „Stufe" behooren. Daarop rusten concordant dikke seriën van zandsteenen, waartusschen kleiachtige lagen optreden, en in rolsteenen van deze laatstgenoemde afzettingen werden talrijke halobien gevonden. Het geheele complex van lagen komt vermoedelijk met de „olertirolische" en „bajuvarische" seriën van de bovenste trias overeen en schijnt ten minste 600—800 m. dik te wezen. Jongere mesozoische sedimenten zullen op Sumatra wel niet gevonden worden.

De trias van de Kwaloe wordt nu uitvoerig beschreven, en deze beschrijving is te meer belangrijk, omdat over de Boven-Kwaloe in 't geheel geen literatuur bestond; er wordt ook een geologisch overzichtskaartje van deze streek op de schaal van 1 : 200000 gegeven. Hierop komt voor: boven-carbon, kleischiefer en zandsteenen der boven-trias, eoceene kool en jonge eruptiefgesteenten. Topografie, stratigrafie en tektoniek zijn afzonderlijk behandeld en de ligging der lagen wordt door eenige profielen toegelicht. Daaruit blijkt, dat de trias-sedimenten ±50° helling hebben, terwijl het carbon sterk geplooid is.

Helaas bevatten de als carbon beschouwde kalksteenen geen fossielen, zoodat hun ouderdom niet met volslagen zekerheid kon uitgemaakt worden; maar alleen deze kalk is intensief geplooid, en aangezien dit harde gesteente tusschen weeke kleischiefer der trias in ligt, moet het ongetwijfeld ouder wezen dan de laatstbedoelde. De triasformatie vormt om het carbon (?) heen een isoklinale plooi, waarvan de zadel door abrasie verdwenen is. In het speciale gedeelte worden vooral de versteeningen der trias, waarop de ouderdomsbepaling berust, zeer uitvoerig beschreven. De zee, waarin de trias-sedimenten van Sumatra gevormd zijn, moet met de mediterrane trias in verband hebben gestaan. De eoceene Kwaloe-kool behoort tot de technisch belangrijke groep van tertiaire kolen.

Een afzonderlijk hoofdstuk handelt over de Batak-hoogvlakte en het Toba-meer. Het oude grondgebergte komt hier op verschillende plaatsen aan den dag, bestaande uit gneiss, oude schiefers, carbon en tertiair. Het schijnt, dat voor eene strook van oude schiefers jongere sedimenten gelegen zijn (zooals vermoedelijk in het geheele noordelijke gedeelte der Oostkust): hier carbon en tertiair, verder in het zuidoosten trias en oudtertiair. De hoogte boven zee, waarin het oude grondgebergte te voorschijn treedt, is zeer wisselend (600—1600 m.). Hieruit volgt, dat zich in den ondergrond der jongvulkanische vormingen een bergachtig relief bevindt, hetgeen op den tegenwoordigen vorm der oppervlakte niet zonder