ter van 3,2° in de Savoe-zee treden, doch kouder water niet en Rottok meende daardoor de verklaring gevonden te hebben voor het feit, dat ook op grootere diepten in de genoemde zee de temperatuur niet beneden 3,2° daalt. Hieruit zou dan tevens kunnen volgen dat dit koude water door Straat Ombaai eenerzijds in de Flores- en Balizee geraakte, anderzijds in de Bandazee doordrong. En zoo ware een verbinding tusschen het oceaanwater van 3,2° en de diepe bekkens benoorden de Kleine Soenda-eilanden gevormd.

Bij den leider der Siboga-expeditie bestond twijfel aan het bestaan der groote diepte tusschen Soemba en Savoe. Inderdaad werd dit vermoeden door de loodingen bevestigd. Bevonden werd dat de drempel nog geen 1500 M. diep is. Het koude water van den Indischen oceaan van 3,2° kan dus niet op de boven aangegeven wijze in de Savoezee komen. En, aangezien het bekend is, dat tusschen Savoe en Rotti en ook in Straat Rotti de diepten nog belangrijk kleiner zijn, zoo komt de geheele hierboven aangegeven circulatie van het koude water te vervallen en blijft er niet anders over dan aan te nemen, dat het bodemwater van den Indischen Oceaan door de Bandazee in de Flores- en Balizeeën treedt (waarvoor het dan een vereischte zal zijn dat de passage tusschen de Saleyereilanden en Flores diep genoeg is) terwijl de Savoezee haar koude bodemwater niet door Straat Ombaai afvoert doch ontvangt. Ongelukkigerwijze deed de hooge deining van den Indischen Oceaan de temperatuursbepalingen van het bodemwater tusschen Soemba en Savoe mislukken, waarbij verschillende instrumenten verloren gingen.

Door het bovenstaande is natuurlijk de vraag naar de herkomst van het koude water in de Bandazee nog niet opgelost en latere onderzoekingen zullen dienen uit te maken of dit water uit den Stillen Oceaan afkomstig is en door de Molukkenstraat stroomt, dan wel of het wordt aangevoerd langs de zuidkust van Timor en door de straten tusschen Timor en de Timorlaut-eilanden, dus zijn oorsprong vindt in den Indischen Oceaan.

Na een kort verblijf te Koepang werd naar het eiland Solor (ten Oosten van Flores) gestoomd, waar men hoopte de schepen der Yisscherij-maatschappij „Djoempandang" aan te treffen, 't geen echter niet het geval was. Men had intusschen 't geluk in de kampong Lamakwera op Solor verschillende skeletdeelen van walvisschen machtig te worden. Zelfs zag men een pas geharpoeneerden jongen walvisch binnenslepen. Genoemde kampong, en de op het nabij gelegen eiland Lomblem, schijnen de eenige plaatsen in onzen O. I. archipel te zijn waar de bevolking zich met de jacht op baleinvisschen bezighoudt. Zij gebruikt opzettelijk voor dit doel gebouwde vaartuigen en harpoenen van eigen constructie.