constateerd worden dat op den bodem de stroom uit het Oosten kwam terwijl een zwakke, warme uit 't Westen komende stroom aan de oppervlakte werd waargenomen. In overeenstemming hiermede is het feit, dat zoowel in de omgeving van de Kangean-eilanden als van de Paternostereilanden diepzee-dieren in betrekkelijk geringe diepte voorkomen, terwijl de thermometer aangeeft dat tegen die beide plateau s het koude water opgestuwd wordt.
De Paternoster- liggen, evenals de Postillon-eilanden, op een plateau; hier tusschen wordt wel betrekkelijk diep water aangetroffen, echter van aanmerkelijk minder diepte dan in de Bali- en de Flores-zee en men kan aannemen dat van Bali af, over de Kangean-, Paternoster-, Postilloneilanden en de Bril een submarine rug loopt naar het Z. W. schiereiland van Celebes.
De expeditie kwam 10 April te Bima aan. Reeds toen was een rijke verzameling van diepzeevormen bijeengebracht. Veel last werd echter ondervonden van het scheuren der kornetten op den koraalbodem, die
de eilanden omgeeft.
Na Bima verlaten te hebben werden achtereenvolgens Straat Sapeh, de baai van Sapeh en Laboean Badjo aan de Westkust van Flores bezocht. Op deze plaats bevindt zich een parelschelpvisscherij van 10 schoeners, welke ongelukkigerwijze juist uitgezeild waren naar Komodo. De eigenaar, de heer De Siso, was echter zoo welwillend de expeditie met een aantal belangrijke, door de visschers aangebrachte voorwerpen te verrijken.
Benoorden Komodo langs werd nu naar en door de gevaarlijke Straat Molo gestuurd, waarin zoölogische onderzoekingen verricht werden. Vandaar werd gekoerst naar Waingapoe (Nangametti) op Soemba. Op dit traject werd op 1000 M. diepte, bij 6° bodemtemperatuur gekord en een
rijke buit verkregen.
De opheldering van een belangrijk punt, betreffende de oceanographie van de zeeën om en tusschen de Kleine Soenda-eilanden, wachtte thans de expeditie. Uit de temperatuursbepalingen van het Duitsche expeditieschip Gazelle was indertijd gebleken dat in het bekken, gelegen tusschen de eilanden Flores, Soemba, Savoe en Timor (door Prof. Weber de Savoe-zee genoemd) het bodemwater een temperatuur van slechts 30 è 4° bereikt, dus belangrijk kouder is dan het bodemwater van Bali- en Flores-zee. De door de Siboga gedane loodingen aan de westzijde der Savoe-zee toonen aan dat het koude oceaanwater niet van die zijde kan instroomen. De bewerker van de loodingen der Duitsche expeditie, Rottok, leidde uit loodingen, in den Indischen Oceaan en in de Savoezee gedaan, het bestaan af van een diep gelegen drempel, van ongeveer 2000 M. diepte, tusschen Soemba en Savoe. Hieroverheen kan nog wa-