geene bijzonder gunstige of bepaald ongunstige omstandigheden verkeeren (b. v. geen leiboomen aan muren of schuttingen, geen exemplaren op een tochtigen hoek of in de schaduw staande of in een buitengewoon drogen of in een buitengewoon natten bodem, geen telken jare bijzonder vroege of bijzonder late exemplaren). Men noteere alleen omtrent die soorten, waarvan in de omgeving tamelijk veel exemplaren voorkomen, of waarvan men althans overtuigd is, dat de exemplaren in normale omstandigheden verkeeren. — Men behoeft zijne waarnemingen niet telken jare weer aan dezelfde exemplaren te verrichten; zelfs is het gewenscht, dat nu en dan andere exemplaren worden genomen. — In de lijst zijn de plantensoorten gerangschikt naar de tijdsorde, waarin gemiddeld te Giessen de waar te nemen phasen elkander opvolgen; deze volgorde zal ook ten onzent wel in hoofdzaak voorkomen; zij maakt het den waarnemer gemakkelijker, daar zij hem ongeveer aangeeft, waarop hij achtereenvolgens te letten heeft. — Datum en maand der phase worden eenvoudig vóór iederen naam gezet; wanneer b. v. op 10 Februari het stuiven der katjes van den hazelaar begint en op 20 April de bladeren van den wilden kastanje zich ontplooien, noteere men 10. II. vóór Corylus avellana B, en 20. IV. vóór Aesculus hippocastanum BO. — De namen van de niet in de omgeving van het station van waarneming voorkomende plantensoorten worden doorgehaald.
B O = de eerste bladoppervlakten worden zichtbaar en wel op verschillende (2 Èt 3) plaatsen aan hetzelfde exemplaar.
B = de eerste bloesems staan open en wel op verschillende plaatsen aan hetzelfde exemplaar.
V= de eerste vruchten zijn rijp en wel op verschillende plaatsen aan hetzelfde exemplaar.
B G = het bosch groen: meer dan de helft van de bladeren ontplooid.
H = herfsttint: meer dan de eerste helft der bladeren, de afgevallene medegerekend, heeft de herfsttint aangenomen.
B G en B moeten niet aan alleenstaande boomen, maar liefst aan grootere groepen van hoogstammige boomen (bosschen, alleeën) worden waargenomen.
P. R. Bos.