ge1), Haarlem, Nijmegen, Enschede en Apeldoorn, alle als groote centra velen tot zich trekkend; maar dat ook kleinere gemeenten in dit opzicht een flinke rol vervullen kunnen en de bevolking zagen verdubbelen of verveelvoudigen blijkt o. a. uit Bussum dat wegens den toevloed van Amsterdamsche familiën 55 maal toenam in zielental; Hilversum en Baarn verdubbelden zich door dezelfde oorzaak; Ierseke had aan de oesterteelt eene verviervoudiging te danken, Emmen aan de ontginning der veenderijen een 35 maal aanzienlijker inwonertal; de nijverheid te Enschede verveelvoudigde de bevolking en het naburige Hengeloo zoowel als Stad Almeloo en Weesp verdubbelden daardoor; ook Vlissingen vooral door de groote stoomfabriek voor machinerieën en schepen. Vlaardingen, Maassluis, Velzen (met IJmuiden) en Neuzen hadden die toeneming aan de scheepvaart te danken en er zouden nog meer bewijzen zijn te verschaffen dat het meerder vertier eene krachtige verlokking tot toestrooming is.

Wanneer er van vertier, van bloei, van welvaart sprake is, zou ik meenen dat het van groot belang moet worden geacht nevens het cijfer der bevolking ook hare middelen van bestaan te kennen. Voor het eerst zijn bij de laatste algemeene Volkstelling deswegen de noodige gegevens verschaft. Zeer in het kort wil ik daarvan de uitkomsten meêdeelen, daar de eindcijfers door de daaraan besteede deskundige zorg vrij vertrouwbaar voorkomen.

In Eigen Haard van 1895 leverde ik een meer uitvoerig overzicht, hier bepaal ik mij tot het volgende.

Van het totaal aantal inwoners des Rijks (4510815) waarover de Statistiek loopt zijn er:

1 166349 mann. 175704 vr. = totaal 1342053 met productieve bedrijven;

138692 „ 177 389 „ = „ 316081 ambtenaren, leger,

vrije beroepen, dienstboden.

923 i56 „ 1929 525 „ = „ 2852681 zonder beroep, kinderen enz.

De bedrijven en beroepen worden officieel in de volgende rubrieken ingedeeld:

1) 's Gravenhage is de eenige der 3 groote gemeenten welke niet door toevoeging van andere gemeenten vergroot werd; toch klom de bevolking er sedert 1830 in verhouding van 100 tot 355,20; te Amsterdam bedroeg die 100 tot 253,50; te Rotterdam

100 tot 427,85.