genomen, geeft de schrijver een overzicht van de geschiedenis der goudindustrie in Suriname, eene beschrijving van de werktuigen bij de goudwassching in gebruik, n. 1. de batee, de longtom en de sluice (zie ook de afbeeldingen bij het hoofdstuk „de goudvelden" in Dr. Pareau's reisverhaal „Onze West") en van de drie tot dusver in Suriname bekende zones waarin het goud voorkomt.
Schrijver deelt mede dat er, in weerwil van de primitieve werkwijze, sedert het begin der goudindustrie in 1877 tot het einde van 1897 voor eene waarde van ƒ 21 872 450 aan goud werd uitgevoerd. Voor 1898 kan daar nog een waarde van ƒ 1 136606 bijgevoegd worden, waardoor het bedrag tot ruim 23 millioen stijgt.
Na nog gewezen te hebben op de noodzakelijkheid van goede wegen in de goudvelden eindigt de schrijver met deze peroratie:
„Stelt men zich bij kapitaalvorming tevens ten doel de zeer vruchtbare landerijen van Suriname in cultuur te brengen, hetzij door de vele verlaten plantages in het alluviale deel der kolonie weder te cultiveeren, hetzij door het ontginnen der landerijen in het heuvelland en door aanvoer van tropische werkkrachten de bevolking te vermeerderen, daarbij op doelmatige wijze het Nederlandsch element in de kolonie versterkende, dan kan het voordeel der deelnemers als vast staande beschouwd worden en Suriname inderdaad worden een onschatbare parel aan de kroon van Nederland."
„Kaart van Suriname. Aanwijzende de verdeeling in Districten . Op eene schaal van 1: 1 000 000.
Deze kaart, in zwartdruk met enkele roode lijnen ter aanduiding van de verkenningstochten van 1876 tot 1897 gedaan, is als bijlage EE gevoegd bij het Koloniaal Verslag van 1898. De verdeeling in districten is gegrond op eene koloniale verordening van 1894, waarbij het getal districten, met inbegrip van het stadsdistrict, op 13 is gesteld, t. w. i° het stadsdistrict, 20 Nickerie, 30 Coronie, 40 Beneden-Saramacca, 5 BovenSaramacca, 6° Beneden-Suriname, 70 Beneden-Para, 8° Boven-Para, 9° Boven-Suriname, io° Beneden-Commewijne, ii° Boven-Commewijne, 120 Cottica en 130 Marowijne.
Tot zekere hoogte leveren de stroomgebieden der rivieren den grondslag van deze indeeling. Geheel begrensd zijn slechts de sub. 1, 3, 4» 6, 7, 8, 10 en 12 genoemde districten; de overige zijn, als een gevolg van de volslagen onbekendheid van het grootste deel der kolonie, ten zuiden niet begrensd; de lijnen die deze districten van elkaar scheiden loopen op de kaart over de vermoedelijke waterscheidingen der rivieren om te eindigen in de onbekende wildernis.