niën in het Westen. Waarom? Niet omdat zij hulpbehoevend zijn! Maar uit de overtuiging dat zij zijn een verwaarloosd erfdeel, een erfdeel, dat gereed is, ons de blijken te geven van kracht en leven, maar daarin wordt tegengehouden door onze onverschilligheid. De schuld daarvan — een schuld van eeuwen — ligt aan ons". (F. W. van Eeden).

Uit deze gegevens [w. o. statistieke tabellen van landbouw-

en boschproducten en van verkregen goud] blijkt dat de belangstelling welke in Nederland van lieverlede voor Suriname toeneemt, volkomen gerechtvaardigd is, daar niet alleen de rijkdom aan goud en andere mineralen een bron van groote winsten kan opleveren, maar vooral de vruchtbare bodem bij vermeerdering der werkkrachten en goede exploitatie, de daartoe bestede kapitalen goede rente zal doen afwerpen". (W. L. Loth).

„Wal wij er van weten wettigt de overtuiging, dat het achterland van Suriname rijk is aan goud en andere metalen, aan kostbare houtsoorten, balata en andere boschproducten; gegronde verwachting omtrent het welslagen eener degelijk voorbereide en toegeruste onderneming mag dus worden gekoesterd.

Daarom de hand aan de ploeg geslagen, in het belang der kolonie, in het belang ook van het moederland, dat mede de vruchten plukt van de welvaart zijner overzeesche bezittingen, maar bovenal om op te houden de eer van den naam van Nederland, welke niet duldt dat vreemdelingen zullen doen en tot stand brengen wat wij verzuimden". (Pyttersen).

„Bij het telkens weder vernemen van nieuwe concessies voor

het ontginnen van goud in de kolonie Suriname, zal menigeen wellicht niet vermoeden, dat wij aangaande de verspreiding van de formatie, die als de primaire ligplaats van het goud in de kolonie moet beschouwd worden, nog zeer weinig weten en dat men dus in de meeste gevallen omtrent de waarde van de aangevraagde terreinen geheel in het onzekere verkeert" ....

„Moge ook Nederland eenmaal tot het besef komen, dat de

beteekenis eener kolonie eerst dan goed beoordeeld kan worden, wan neer men haar bodemgesteldheid nauwkeurig kent, en moge deze WestIndische Tentoonstelling tot de vestiging dezer overtuiging krachtig medewerken". (Dr. H. van Cappelle).

„Uit de Staten van in- en uitvoer blijkt een gestadige gezonde ontwikkeling, en er is geen reden om in de toekomst iets anders te verwachten". (T. A. J. van Asch van Wyck).

„Uit een en ander blijkt, dat de goudindustrie een niet te

versmaden bate voor de kolonie afwerpt. Ware er, gelijk wij hiervoren reeds opmerkten, van Regeeringswege wat meer voor de goudindustrie