plaats, te T. Sirik aan de noordelijke monding van de voornaamste rivier de S. Redjang, te T. Baram het meest vooruitstekende punt van de kust en eindelijk nabij Brooketown aan den westelijken ingang der baai van Broenei. Van die baai aan de noordwestkust is een spoorbaan in aanleg tot aan Beaufort en verder van daar een eind weegs langs de S. Padas het binnenland in.
Bandjermasin, Pontianak en Samarinda zijn nog steeds niet telegraphisch verbonden met Java; telegrammen van die plaatsen moeten dus nog steeds per boot naar Batavia , Soerabaja of Makasar verzonden worden; langs de geheele lange kustlijn van het Nederlandsche gedeelte is nog geen enkele vuurtoren te vinden, en van den aanleg van spoorwegen is in het Nederlandsch gebied op Borneo nog geen sprake.
Zal het verschijnen dezer kaart, en zal het gestadig vermeerderend verkeer met Borneo ten gevolge van de toenemende exploitatie ook van het uitgestrekte Nederlandsche gedeelte, wellicht verbetering in dien toestand brengen, zullen eindelijk althans eenige vuurtorens op de belangrijkste en gevaarlijkste punten verrijzen? B.
Q. v. U. Hydrographische opnamen op Nieuw-Guinea en de Koninklijke Nederlandsche Marine. (Ind. Gids, April 1899, XXI).
Jan Nouhuys. Hydrographische opnamen op Nieuw-G-uinea en de Gouvernements-Marine. (id.).
In de April-aflevering van de „Indische Gids" wordt van twee zijden opgekomen tegen het naschrift, dat de Redactie van genoemd tijdschrift toevoegde aan een artikel van Dr. Horst, getiteld: „Onze bestuursvestiging op „Nieuw-Guinea". In dat naschrift werd door de redactie o. a. gezegd: „Het is treurig, dat er nagenoeg nooit door de Marine of de „Gouvernements-Marine, die dikwijls maanden en maanden lang gestationeerd is met een bodem op één station, opnemingen verricht worden".
Aanleiding tot die klacht gaf o. a. de omstandigheid, dat de laatste kaart van de haven van Dorei is volgens de opneming van het Fransche Oorlogschip „La Coquille" in 1824.
Q. v. U. (klaarblijkelijk een zeeofficier) teekent hiertegen protest aan en daar hij cijfers noemt, zoo verdient o. i., hetgeen hij mededeelt, de aandacht. Te recht merkt hij op, dat in deze de hoofdzaak is, of de bestaande kaart nog goed is. Verder blijkt dat schrijver zeer kort geleden de haven van Dorei verscheidene malen bezocht en de bestaande kaart correct bevond. Volkomen juist achten wij derhalve zijn bewering dat het onpractisch geweest zoude zijn om een nieuwe opneming van Dorei te verrichten, waar nog zoo ontzettend veel op hydrographisch gebied in onzen O. I. Archipel te doen valt.