de daar wonende Nederlanders, die wij hier niet zullen weergeven, worden door den schrijver vermeld.
Dat dit eerste deel „Borneo" heet (Java en Sumatra zullen in het tweede en derde deel behandeld worden) is slechts gedeeltelijk gerechtvaardigd. Een groot deel van den inhoud wordt ingenomen door algemeene opmerkingen over Indië en de Indiërs. Wat speciaal over Borneo medegedeeld wordt is vrij oppervlakkig en steunt grootendeels op mededeelingen van Nederlandsche schrijvers. Wij moeten echter in het oog houden, dat het weergeven van Nederlandsche berichten belang kan hebben voor des schrijvers landgenooten, die meest geen Hollandsch lezen.
Voor Nederlandsche lezers is van meer belang de volgende opmerking, die Dr. B. vastknoopt aan zijne beschrijving van het uitmoorden van het oorlogsschip „Onrust" door de Dajaks in 1859. „Menigeen zal vragen, hoe het mogelijk was, dat een Europeesch oorlogsschip door wilde Dajaks totaal uitgemoord kon worden. De schuld hiervan ligt bij den antimilitaristischen geest der Hollanders, evenzeer als toen, 23 jaren later, op Sumatra's Noordkust Generaal Karei van der Heijden na zijne overwinnende veldtochten het oppercommando moest leggen in handen van den civielen ambtenaar Pruijs van der Hoeven, en de Atjehers dadelijk weer tot den aanval overgingen. Als een roode draad loopt door de geheele geschiedenis van Indië de onwil der Nederlandsche Regeering om het nauwelijks onderworpene of veroverde vijandelijke land, al ware het maar voor korten tijd, in handen van het doelbewuste, krachtige militaire gezag te laten.
Nauwelijks heeft zich een vijand werkelijk of ook maar schijnbaar onderworpen , of de regeeringscommissaris, de resident, of hoe hij anders heeten moge, treedt op, en het militair gezag wordt gedegradeerd tot politiedienst."
H. J. Nieboer.
S. Figee. Vulkanische verschijnselen en aardbevingen in den O. I. Archipel waargenomen gedurende het jaar 1897. (Natuurk. Tijdschr. Ned. Ind. LVIII. 1898, p. 137—162).
Het gegeven overzicht sluit zich in den vorm geheel bij die van de laatste jaargangen aan.
Wat in de eerste plaats de werkzaamheid der vulkanen betreft, deze is in 1897 eene zeer gematigde geweest. Slechts aangaande den Smeroe en Merapi op Java, alsmede den Batoer op Bali waren in dit opzicht berichten ingekomen. Buitendien wordt nog van den vulkaan van Ternate eene zeer eigenaardige eruptie vermeld, waarbij zich een modderstroom had gevormd, die tot in zee vloeide.