en kwartsporfier en maar enkele uit graniet, rapakini, granietporfier, gneissgraniet, dioriet en diabaasporfieriet.
De schrijver vermeldt verder wanneer het vóórkomen van zulke steenen is beschreven en hunne vorming gelijkluidend verklaard (het eerst in 1859 in Jutland) en waar zij tot dusver werden gevonden (o. a. op Nieuw Zeeland) en deelt nog een en ander mede met betrekking tot de wijze van hun voorkomen in verschillende localiteiten en tot de verklaring van hun ontstaan. Wanneer men, zegt hij, de waarnemingen door talrijke onderzoekers in verschillende landen vergelijkt, dan blijkt de overeenstemming tot in bijzonderheden zoo groot te wezen, dat niet te twijfelen valt of dezelfde natuurverschijnselen hebben tot deze gelijke resultaten gevoerd. De juistheid dezer verklaring is nog bevestigd door de proefondervindelijke nabootsing dier verschijnselen door middel van „Sandgeblase"; door deze proeven heeft men zich ook eene voorstelling kunnen maken hoe lange tijd wel noodig moet zijn geweest voor de vorming dezer steenen in de natuur; een der onderzoekers hield het voor mogelijk dat in den tijd van 2 jaar steenen met ribben ontstaan.
Op vele plaatsen is de vorming der „Kantengeschiebe" van recenten tijd, in Duitschland valt zij dikwijls in het diluviale tijdperk en wel in de steppenperiode; zelfs uit eene Cambrische formatie (eopythonzandsteen van Lugnas in Zweden) zijn zij beschreven. Overigens is er uit vroegeren geologischen tijd nog maar weinig bekend van deze steenen.
Eenige zeer duidelijke afbeeldingen van de te Steenbergen en Zeegse gevonden exemplaren vergezellen deze verhandeling.
De heer J. Ritzema Bos bespreekt de „Ziekten en beschadigingen der kuituurgewassen, in 1898 voorgekomen in de provincie Groningen", en wel door i° uitwendige invloeden, 20 parasitaire zwammen, 30 schadelijke dieren, 40 onbekende oorzaken.
De heer P. R. Bos deelt een en ander mede over „Spijkerboomen" te Yde en verwanten. In het dingspil Noordenveld ligt ten w. van het Noordwillemskanaal, onder de gemeente Vries (Fries), het gehucht Yde ofljde. Bij een onaanzienlijk huisje staan daar een paar populieren, waarin vele spijkers geslagen zijn. Menschen die aan een breuk lijden komen hier genezing zoeken door het slaan van een spijker in den boom, onder het spreken van „zwoare woorden". De heer Bos vermeldt naast dit feit de boomvereering in het mondingsgebied van de Rio Negro op de oostkust van Patagonie ten n. van de San Antoniobaai, waar cigaren, brood, vleesch, stukken doek, aan den boom worden gehangen, paarden geslacht en aan zijn voet begraven, thee en spiritualiën in zijne holten gegoten en zijne takken berookt worden. Het doel dat de Indianen hiermede beoogen is hunne paarden voor vermoeidheid te vrijwaren en zich-