zijne correspondenten bijzonder de aandacht wenscht gevestigd te zien. Voorts bijdragen van wetenschappelijken aard, waarvan wij hier een kort overzicht laten volgen.
Dr. F. J. P. van Calker, hoogleeraar aan de Groningsche Universiteit, bespreekt onder den titel „Sandschliffe" en „Kantengeschiebe" het verschijnsel, dat grootere en kleinere gesteenteblokken, die vaak als uitgestrooid de oppervlakte van het zand bedekken of gedeeltelijk daarin bedolven liggen, soms een meer of minder regelmatigen, pyramidalen vorm, of ten minste een bijzondere geaardheid der oppervlakte bezitten. Deze laatste vertoont n. 1. ondiepe groefjes en is of vetglanzend öf als ware zij met een vernislaag bedekt. Zij zijn in de Duitsche geologische litteratuur bekend onder de namen Dreikantner, Pyramidalgeschiebe, Kanten-Geschiebe, -Gerölle, -Gesteine, Facettengerölle. De voorstelling dat deze steenen zouden zijn wapens en werktuigen uit den steentijd, heeft plaats gemaakt voor eene andere, waarbij aan de steenen eene natuurlijke vorming werd toegeschreven. Berendt verklaarde in 1884 hun ontstaan aldus: Wanneer van over elkander liggende steenen in sterk stroomend water de bovensten een schokkende, schuddende of schommelende beweging verkrijgen, zullen, daar meestal een steen op 3 of 4 daaronder liggende steenen rust, de steenen aan elkander stooten, wrijven en slijpen, zoodat bij langen duur aan den bovensteen, mits deze niet harder is dan de andere, drie of vier vlakken zullen geslepen worden, die elkander in scherpe ribben snijden; wederkeerig zal de bovensteen den ondersteen op gelijke manier afslijpen.
Prof. Van Calker kwam kort daarna tot eene andere verklaring, toen hij een dergelijken steen in de heide tusschen Vries en Zuidlaren vond, terwijl een hevige wind het zand voor zich uitblies; hij zag in de Kantengeschiebe een product van afslijping door de gezamenlijke werking van zand en wind. Deze verklaring werd bevestigd i° bij een bezoek aan de heide bij Steenbergen, nabij de n. w. grens van Drente; een kale zandvlakte aldaar was als bestrooid met steenen van verschillende afmeting, enkele grootere blokken waren voor 't grootste gedeelte in het zand bedolven en staken gedeeltelijk daarboven uit. Voor zoover de steenen niet door het zand bedekt waren, vertoonden zij afslijping op verschillende manieren door de werking van het door den wind voortgestuwd zand; 20 bij waarnemingen op de zandvlakte bij Zeegse in de buurt van het station Vries—Zuidlaren; hier bleek uit nog goed zichtbare gletscherkrassen dat 't oorspronkelijk „Geschiebe" waren geweest die later door zand en wind in „Kantengeschiebe" waren veranderd.
Verreweg het grootste gedeelte der te Steenbergen en Zeegse verzamelde „Kantengeschiebe" bestonden uit vuursteen, kwartsiet, zandsteen