Tot ingenieur van het waterschap werd benoemd de heer A. D. P. van Löben Seis, die, zelf graafschapper, de toestanden in het Berkelgebied door en door kende. Onder zijn leiding werden door het waterschapsbestuur de juiste grenzen van het waterschap en zijn afdeelingen nader opgespoord en vastgesteld. Daarna werd het geheele waterschap in kaart gebracht en werden de gronden geclassificeerd. Tot het verkrijgen van een juiste indeeling der gronden, volgens de bepalingen van het Reglement, was de natuur zoo vriendelijk haar hooggewaardeerde tusschenkomst te verleenen. In den winter van 1882 op 1883 toch werd het hoog water en bij dezen hoogen waterstand viel vorst in. Ijs wees aan, welke gronden rechtstreeks door Berkelwater overstroomd werden en tot hoever. Deze ondergeloopen terreinen werden zorgvuldig op de kaart aangeteekend en in de eerste klasse gerangschikt. Volgens het oorspronkelijk reglement werd de belasting berekend per H. A. voor alle gronden in eenzelfde klasse gelijk, ongeacht de qualiteit van den bodem. Men achtte dit beginsel echter onbillijk, en in 1886 werd het reglement zoodanig gewijzigd, dat de aanslag thans berekend wordt volgens een percentage-cijfer van de belastbare opbrengst der eigendommen naar de kadastrale liggers. De tweede klasse gronden worden nooit door Berkelwater direct overstroomd, doch hebben alleen belang bij de verbetering der afwatering en betalen daarom minder. Hooger liggende en woeste, of weinig productieve gronden zijn vrijgesteld. Niet precies een kleinigheid was dit in kaart brengen: ongeveer 200 bladen der kadastrale kaart uit 13 gemeenten moesten overgenomen en voor elke afdeeling tot een geheel vereenigd worden. Toen nu het fondament voor den aanslag in de lasten gereed was, kon het kohier van het Waterschap, 48 dikke folio-deelen beslaande, opgemaakt