vordering van Nijverheid. Haar voorzitter, Mr. C. J. Sickesz, stelde voor om in verschillende plaatsen van het Berkelgebied de zaak met de belanghebbenden zeiven te gaan bespreken. Door hem werd een klein geschrift opgesteld, waai'in de wenschelijkheid der rivierverbetering werd bepleit en waarin met het oog op het Kamervotum de noodzakelijkheid werd aangetoond om allereerst een Waterschap op te richten. Dit geschrift werd in ruime mate onder belanghebbenden verspreid, ten einde de bespreking in te leiden. Daarna werden onder presidium van Mr. Sickesz, met de heeren W. Reerink en L. Leen uit Lochem, in Eibergen, Borkelo en Lochem druk bezochte meetings gehouden, waar de inhoud van het geschrift werd besproken. Op deze bijeenkomsten was een sterke oppositie aan het woord, die vooral bezwaren had tegen „self help" en op Staatshulp wenschte te wachten. Gelukkig bleek de tegenstand in de minderheid te zijn. Op alle drie bijeenkomsten werd de wenschelijkheid van het oprichten van een Waterschap uitgesproken en door honderden een request geteekend, waarin aan Gedeputeerde Staten werd verzocht aan de Staten der Provincie voor te stellen tot de oprichting van een Berkelwaterschap over te gaan. Deze toonden zich aanstonds daartoe bereid. De Minister van Waterstaat, Jhr. G. J. G. Klerck, verbond zich, om na de oprichting van het Waterschap een wetsontwerp in te dienen tot subsidiëering van het verbeteringswerk en zoo werd in 1881 het Waterschap van de Berkel opgericht. Tot eersten Watergraaf werd benoemd Mr. C. J. Sickesz, toen Lid van de Tweede Kamer voor Zutfen, en tot secretaris de heer A. Staring, de zoon van den toen reeds overleden strijder voor de Berkelverbetering.

Volgens Artikel i van het Reglement voor het Waterschap van de Berkel heeft het ten doel „de verbetering