haar lot over te laten, maar ten bate van het land te verbeteren. Hij wees dan vooral op de Berkel en zijn stem bleef niet onverhoord.

Aan Mr. C. Fock, Minister van Binnenlandsche Zaken, komt de eer toe, een poging te hebben gewaagd, om de verbetering van de Berkel voor Rijks rekening te ondernemen. In 1869 bracht hij onder Hoofdstuk XI der Staatsbegroting, een post, als eerste termijn voor de verbetering van de Berkel. De Kamer verwierp hem. Zij deed dit om de principiëele reden, dat zij wel voor de verbetering van de kleine rivieren een subsidie wilde geven, maar die verbetering niet geheel wilde brengen ten laste van den Staat, omdat het niet meer dan billijk was, dat ook de belanghebbende grondeigenaren, wier eigendommen in waarde vooruitgaan, een deel der kosten dragen.

Daardoor was dus voor goed uitgemaakt, dat men van het Rijk alleen geen hulp te verwachten had en zelf de handen aan het werk zou hebben te slaan als men verbetering wilde.

Intusschen werden de plannen van den heer Stieltjes opnieuw besproken en aan critiek onderworpen. Het hoofdbezwaar was gericht tegen de vereeniging van scheepvaart en afwatering. Beider belangen achtte men met elkaar in strijd. De scheepvaart toch heeft belang bij hoog peil, de waterafvoer bij laag peil. Hoe zal men, zoo werd gevraagd, beide belangen overeenbrengen? Toen dus opnieuw een poging gewaagd werd om tot Berkelverbetering te geraken, liet men de scheepvaartbelangen rusten, om niet terstond velerlei oppositie op te wekken. Het overwegende belang was afwatering en het afstroomende water zou steeds kunnen blijven dienen om de weinige scheepvaart in leven te houden. De nieuwe poging ging uit van de afdeeling Lochem—Laren der Nederlandsche Maatschappij ter be-