rivier daar vernauwd werd tot 7 M., heeft het gemeentebestuur van Laren den dader gerechtelijk vervolgd. De rechter kon den kriblegger wel tot een geringe boete veroordeelen, maar niet verplichten tot het verwijderen van de krib zelve, zoodat deze er thans nog ligt.
De schippers, die de ondiepten niet konden passeeren met hun Berkelschuiten, wierpen dammen dwars door de rivier, om het water op te stuwen. Was het water hoog genoeg dan staken zij den dam door en zakten met den stroom af. De natuur zelve hielp bovendien de kronkels vermeerderen. De klachten over de Berkel werden telkens grooter, evenals over de Regge, die, in even slechten toestand, ook de landerijen voortdurend onder water zette. Het waren die aanhoudende klachten, welke in 1862 den heer Mr. J. E. H. Baron van Nagell, destijds burgemeester van Laren, er toe brachten, om met eenige andere heeren de besturen der gemeenten, welke belang hadden bij de verbetering en kanaliseering van Berkel en Regge, uit te noodigen, gecommitteerden te benoemen om samen de gemeenschappelijke belangen te bespreken. Te Goor werd de eerste vergadering gehouden. Men constitueerde zich tot een vast College en benoemde een dagelijksch bestuur met Baron van Nagell tot president; en eerst den heer W. Huender, later Mr. C. J. Sickesz, die inmiddels Baron van Nagell als burgemeester opgevolgd was, tot secretaris. Aan den ingenieur Stieltjes werd de bewerking van plannen tot verbetering opgedragen. Voor de algemeene kosten werden door de gemeenten jaarlijks evenredige bijdragen betaald en de provincie Gelderland gaf een subsidie van ƒ 1500. Overijsel steunde de vereeniging indirect, door dat het aan den heer Stieltjes opdroeg, een plan te maken tot ontwatering van geheel het oostelijk deel van Overijsel, waaronder de Regge begrepen was.