genden d. h. am Westufer des Toba-Seees in Porobbo u. s. w., sowie im Pakpaklande. Hier werden mexikanische Dollars nur ungern genommen.

Am nachsten Morgen machten wir uns frühzeitig auf von unserem Sibajak und nur 2 Tragern begleitet, um in schnellem Tempo vorweg zu marschieren. Si Rupah führte die übrigen langsamer nach. So eilten wir über den Tschinkam-Pass zum Vorland hinunter und langten am darauffolgenden Tage, dem 16. Februar, wieder in Medan an, befriedigt von unserer Tour; hatten wir doch auf der verhaltnismassig kurzen Reise viel Neues und Interessantes gesehen und war es uns doch gelungen unser Ziel, bis ins Pakpakland vorzudringen, zu erreichen und die Kenntnis der Battaklander um ein Bescheidenes zu fördern.

Aan den heer H. D. H. Bosboom, oud-Chef van den Topographischen Dienst in Nederlandsch-Indië, dankt de Redactie onderstaande nota over de bij dit artikel behoorende kaart.

Tusschen de kaarten, welke in den laatsten tijd van het Tobameer en aangrenzende streken verschenen, nl. die C»3 uitgegeven door het Topographisch Bureau in 1898 (zie de bespreking op bl. 75 en volg. van Afl. n°. 1, Deel XVI), die (I») behoorende bij het artikel van den Controleur Westenberg (zie Afl. n°. 1—2, Deel XIV) en die Cc) welke thans door Dr. Volz wordt gegeven, bestaan, voor wat betreft het terrein noord, noordwest en west van het meer nog al talrijke verschillen.

Bijv. de noordelijke oever van het meer ligt volgens a op ongeveer 2°55'> volgens c op ongeveer 2°52'N. B.; de vorm van dien oever en de namen der hoeta's daaraan gelegen stemmen in beide kaarten weinig overeen; volgens a is de hoogte van den Tandoek Benoea (D. Piso Piso) 1938, volgens b 18x3, volgens c 1820 M.; a plaatst den G. Ossar een weinig benoorden den 3<len N. breedtegraad en geeft voor de hoogte 1684, c plaatst dien berg een weinig bezuiden dien breedtegraad en geeft voor de hoogte 1616 M., meer in overeenstemming met b die 1618 M. geeft;