tijde voor landgenoot en vreemdeling een duurzaam en waardig aandenken blijven aan den vijf-en-twintigjarigen werkkring des Genootschaps. De groote zorg, die door den auteur aan de samenstelling van zijn geschrift is besteed, heeft echter te weeg gebracht, dat meer tijd voor de voltooiing vereischt werd, dan waarop men oorspronkelijk gerekend had, en was ten slotte oorzaak dat het eerste gedeelte van het hierboven genoemde programma voor den herinneringsdag achterwege moest blijven. Een openbaar feest kon toch alleen gehouden worden, öf op 3 Juni, den dag, waarop het Genootschap zijne eerste Algemeene Vergadering hield, öf op 22 Januari, waarop de Koninklijke goedkeuring op de Statuten werd verkregen. Toen echter laatstgenoemde dag aanbrak, zonder dat het werk nog voltooid was, moest van eene feestelijke vergadering worden afgezien. Dit verhindert evenwel niet om thans hier een terugblik te werpen op hetgeen door ons Genootschap in dat vierde van eene eeuw is beleefd en op hetgeen het in dat lange tijdsverloop ten bate van de geographische wetenschap heeft tot stand gebracht. Ik kan daarbij echter slechts enkele der meest sprekende bijzonderheden in herinnering brengen, daar de uiterste beknoptheid mij tot plicht is gesteld. Voor het schrijven van de geschiedenis van ons Genootschap is trouwens de tijd nog lang niet gekomen ; niet verhalen doch slechts aanstippen is dus mijn taak.

Zooals bekend is uit het eerste artikel van Deel I van ons Tijdschrift, dankt ons Aardrijkskundig Genootschap zijne oprichting aan het initiatief van vier mannen, toenmaals allen bij het middelbaar onderwijs betrokken , de heeren Dr. H. F. R. Hubrecht, Dr. C. M. Kan, A. van Otterloo en N. W. Posthumus, van wien alleen de beide eersten thans nog in leven zijn. In Februari 1873 riepen zij verschillende belangstellenden in aardrijkskunde bijeen tot een Vergadering, op 2 Maart te Amsterdam te houden, waarbij Prof. Dr. P. J. Veth het Voorzitterschap bekleedde en waarbij in de allereerste plaats de beginselen van een Concept-reglement werden besproken. Op 3 Juni daaraanvolgende kon hier ter stede de Eerste Algemeene Vergadering reeds bijeenkomen, in welke de Statuten werden vastgesteld en een bestuur van twaalf leden werd gekozen, met den Hoogleeraar Veth als Voorzitter. Weldra kon ook de uitgave van een Tijdschrift ter hand genomen worden, en steeg de belangstelling bij het publiek dermate, dat binnen een half jaar tijd het ledental reeds tot 238 steeg. Hoe het Genootschap in de eerste 10 jaren van zijn bestaan gewerkt heeft, is in 1883 tijdens het tienjarig jubilé uitvoerig in ons Tijdschrift behandeld door den toenmaligen Secretaris Prof. Dr. C. M. Kan, en wij kunnen volstaan met daarnaar te