1

schepen lag) oock aangesproocken sijn, en moeijelijckheden hebben moeten lijden".

Eenige jaren later zouden de Hollanders voor het eerst ook kennis maken met het binnenland van Tsje-kiang. Den 3<len Juni 1666 vertrok een gezantschap onder Pieter van Hoorn en Konstantijn Nobel uit Batavia naar Peking, om te trachten in de hoofdstad zelf met het Keizerlijk Gouvernement te onderhandelen. Te Foe-tsjoe aan land gegaan, trokken zij in Februari en Maart 1667, terwijl de bergen nog vol sneeuw lagen, door het westelijk deel van Tsje-kiang, en passeerden zij op den terugtocht in October daaraanvolgende nog eenmaal denzelfden weg in omgekeerde richting. De bijzonderheden uit hun reisverhaal, door Dapper ons medegedeeld, zijn eene aanvulling van hetgeen een dozijn jaren vroeger de Jezuïet Martinus Martini in zijne bekende beschrijving van China ons heeft medegedeeld.

Verdere gegevens danken wij aan de Engelsche Ambassade onder Macartney en Staunton, die in Nov. 1793, uit Peking komende, den noordwestelijken hoek der provincie doortrok.

Eerst in de tweede helft van de 19de eeuw, toen verschillende havens, in de eerste plaats Ningpo, voor het handelsverkeer werden geopend, en het reizen in het binnenland mogelijk werd gemaakt, werd liet doenlijk de natuurlijke gesteldheid van het land te leeren kennen. De drie reizen, tusschen 1868 en 1871 door den Duitschen geoloog F. von Richthofen door Tsje-kiang ondernomen, verschaften daartoe de eerste gegevens, en het is alleen te betreuren, dat het derde deel van zijn „China", waarin juist dit gedeelte van het land uitvoerig beschreven moet worden, nog altijd niet verschenen is. Daarentegen bezitten wij de voor de kennis van handel, landbouw en nijverheid zoo belangrijke verslagen van den Engelschen Consul E. H. Parker, die in 1883 en 1884 Tsje-kiang in allerlei richtingen doorkruiste.

Spreker deelt nu een en ander mede over de voornaamste producten, de zijde en de thee, en staat verder stil bij de belangen, die Italië doet gelden, om hier vasten voet te verkrijgen in verband met zijne zijde-industrie. Hij haalt het oordeel aan van gezaghebbende Italianen, als Guido Cora, Cesare Lombroso en Ludovico Gavazzi over de economische zijde van het vraagstuk, welk oordeel zeer ongunstig luidt, en behandelt daarna de belangrijke resultaten , die voor de kennis van China verkregen zijn door de jongste handelsexpeditiën, tot onderzoek van het land door verschillende Kamers van Koophandel in Europa uitgerust, zooals de Mission Lyonnaise, die van Blackburn en van eenige Duitsche Kamers, om ten slotte er op te wijzen, hoe groot belang ook wij, vooral in verband met onze Indische bezittingen, er bij hebben om te trachten