in pacht te verkrijgen, het grootste deel der provincie Sjan-toeng, waarin zij gelegen is, als uitsluitend tot zijn invloedssfeer behoorende, te doen erkennen en uitgebreide spoorweg-concessies te verwerven. In het voorjaar van 1898 volgden Rusland in het Noorden en Frankrijk in het Zuiden, terwijl daarop Engeland het geheele stroomgebied van de Jang-tse voor zich opeischte en bovendien nog op Wei-hai-wei en Kou-loen beslag legde. Zelfs Japan maakte aanspraak op de provincie Foe-kien tegenover zijne nieuwe bezitting Formosa. Van de geheele over ruim 20 zich uitstrekkende kustlijn van het Chineesche rijk, bleef dus alleen nog ongerept een deel van de provincie Tsje-kiang, en hierop werd nu door Italië het oog geslagen. Op 290 N. B. en 122° O. L. van Greenwich ligt daarin een vrij breede baai, de San-mun-Baai, waarin het stadje Sji-p'oe, waarop de Italianen in de eerste plaats wilden beslag leggen. Spreker wenscht daarom nu van deze streek, waarvan betrekkelijk weinig bekend is, eene vluchtige schets te geven, en heeft daartoe hier een aantal kaarten van de vroegere Hollandsche en Chineesche opnamen tot de allerlaatste uitgave van de Engelsche Admiraliteit ten toon gesteld. Na gewezen te hebben op het groote verschil tusschen de noordelijke, bijna altijd vlakke, en de zuidelijke, rotsachtige helft van de Chineesche kust, en eene korte beschrijving te hebben gegeven van de genoemde baai en van het omliggende gebied bespreekt hij daarop nader het vruchtbare en nijvere Tsje-kiang, ofschoon de kleinste onder de 18 provinciën van het Chineesche rijk, met eene bevolking, die op 115 millioen zielen wordt geschat.

De eerste kennismaking van de Hollanders met deze streken dateert van kort na het verloren gaan van Formosa in 1662, toen in het volgende jaar twee jachten werden uitgezonden om op de kust van Tsjekiang op de „Cocksinders" te kruisen, en zij daarbij onder anderen een bezoek brachten aan den Tsjoe-san Archipel en het als een der voornaamste centra van het Buddhisme beroemde eiland P'oe-t'o, „bij hunluijden (d. w. z. bij onze landgenooten) om de menigte Chinesche papen die daar op woonden het papen eijlant genoemt, sonder dat men wist dat oijt een Nederlantsch schip daar was aangeweest, en waar omtrent nogh menighte van eijlanden souden leggen, tot nogh toe onbesoght". De Chineezen kregen echter zeker geen gunstigen indruk van onze landgenooten, want dezelfde berichtgever (Van Dam in het bekende handschrift op het Rijksarchief, Tweede Boek, pag. 505) gaat voort: „d'onse daer het beste huijs niet gehouden, de papen seer mishandelt, en haer van alles berooft, haere beelden in de Tempelen verbroocken en geschonden hebbende, heeft dat vele klagten veroorsaeckt, en waer over d'onse in Hockzieu (Foe-tsjoe, waar toen de Koopman Nobel met twee