70° 20' Z. Br. en 85° W. L. bereikt. Uit het oostnoordoosten blies een sterke wind, zoodat flinke openingen gemaakt werden in den rand van het ijs. Hoewel het reeds laat in het jaargetijde was, scheen de gelegenheid gunstig om zuidwaarts te gaan, en door te dringen in een nog geheel ondoorzocht gedeelte van het zuidpoolgebied. Daarbij liep men natuurlijk gevaar, in het ijs te moeten overwinteren, maar daar stond tegenover dat het schip, zoo het al de open zee niet bereiken kon, allicht in de buurt van nieuw land zou blijven.
Na het pakijs ingestoomd te zijn, bereikte de Belgica zonder veel moeite een punt, op 7i°3ï' en 85° 16' gelegen. Den 3^011 Maart was het onmogelijk geworden, verder naar het zuiden te gaan, men wendde den steven en legde in een week omtrent 7 of 8 mijlen af in noordelijke richting, door stevig pakijs. Op 10 Maart zat het schip onbewegelijk vast; de schotsen om de Belgica heen vroren aaneen, en vormden een onmetelijk ijsveld. Daar men toen 60 of 70 mijlen van den rand van het pakijs verwijderd was, kon men niet hopen, los te komen, en er werden toebereidselen gemaakt voor de overwintering. Sterke sneeuwbanken werden tot aan het dek toe buiten tegen het schip aangestuwd, om het warmteverlies door uitstraling tegen te gaan, en over het dek heen werd nog een dak getimmerd.
Gedurende het laatste gedeelte van de maand werd het, bij zuidelijken wind, vinnig koud. De temperatuur hing geheel van de richting van den wind af. Kwam deze uit het zuiden, dan was het helder en koud weer; maar uit het noorden komende, d. i. uit de open zee, bracht de wind bijna altijd wolken of mist mede, en de temperatuur bleef slechts weinig beneden het vriespunt, somtijds dooide het zelfs. Ook de drift van het schip hing rechtstreeks met de windrichting samen. Langdurige tochten over het ijs waren onmogelijk, wegens de vele sneeuwstormen en de bewegelijkheid van het ijs. De zon ging onder op 17 Mei, om eerst den 2isten Juli weer op te komen.
Luitenant Danco werd in het begin van Mei ziek en in weerwil van alle zorgen werd zijn toestand met den dag ernstiger, zonder dat hijzelf zich daarvan rekenschap gaf. Den 5«Jen Juni blies hij kalm den laatsten adem uit, omringd door zijn kameraden. Twee dagen later werd het lijk door een opening, die in het ijs gehakt moest worden, in zee begraven. Het was koud en slecht weer, en alles tesaamgenomen was het wel de naargeestigste plechtigheid die men zich kan voorstellen.
In October werden de spleten in het ijs talrijker, maar in den naasten omtrek van het schip bleef het pakijs zoo dik dat men wanhoopte , los te komen. Toen zich dus tegen nieuwjaar een vrij breede geul op een halven kilometer van het schip gevormd had, besloot men een kanaal