G. P. Rouffaer, betreurt men het bij dergelijke afwijkingen te meer, dat niet van alle bas-reliefs photo's of afgietsels gemaakt zijn 1).

Wilsen geeft aan den volgeling even als aan alle andere personen lange, gerekte oorlellen, maar waar hij aan de lengte recht laat wedervaren, doet hij aan de breedte te kort. Inderdaad heeft de bedoelde god breede oorlappen, olifantsooren. Hij is dezelfde als de volgeling van Indra uit het matsyajataka, en kenmerkt den voor hem knielenden god als den hemelkoning.

Zoo vinden wij Indra op bas-relief n°. 232, PI. CXCIII (voorwand van den tweeden omgang), den god met de olifantsooren als zonneschermdrager naast hem gezeten. Zoo ook op n°. 247—249, PI. CXCVIII en op n°. 253, PI. CXCIX, met een anderen god, waarschijnlijk Brahma, den Buddha huldigend. Op n°. 249 zijn twee mindere goden, waarvan een de langoor, beneden de hoofdgoden voorgesteld. Verder op n°. 212—215, PI. CLXXXIII; op n°. 214 is een wonderboom met gandharwa s, op n°. 212 de olifant, het paard en de langoorige pajongdrager afgebeeld.

Eindelijk zien wij den langoor op tafereel n°. 98 (LXXXIII) van den oorspronkelijken voet op een zetel, als voorwerp van hulde en vereering.

Wie stelt die god met de olifantsooren voor?

Op het eerste gezicht zou men geneigd zijn hem te houden voor Ganega, den god der wijsheid, den beschermer der wetenschap. Geboren uit de vereeniging van (Jiwa en

ï) Deze opmerking geldt o. a. ook voor bas-relief n°. 31 PI* CCCLVII. De Bodhisatwa in den rechterbenedenhoek heeft hier, zooals op mijn verzoek onlangs door den heer C. M. Pleyte Wzn. werd onderzocht, een wajra op den lotus, in stede van het halfslachtige ding door Wilsen geteekend. Dit is de eenige voorstelling van een wajra op Boro-boedoer.