Wij zien hem op tafereel n°. 56 met de zeeschelp in de hand en een volgeling achter zich, die door bijzonder groote ooren de aandacht trekt.

Dien volgeling treffen wij ook aan op het afgietsel van ons bas-relief n°. 133 (achterwand tweeden omgang).

Siddhartha volvoert hier met zijn zwaard de taak, die geen sterveling waardig is te volbrengen. Hij snijdt, vast besloten om monnik te worden, zich zeiven den haardos af, waarmede de proef zal worden genomen, die beslissen moet of hij het Buddhaschap al dan niet zal bereiken. Zoo de afgesneden kuif, omhoog geworpen, in het luchtruim blijft hangen, is hij zeker dat hij zal komen tot zijn doel *). En zoo geschiedde het. De kuif gaat een uur hoog in de lucht en komt niet weder naar beneden. Een der hemellingen is reeds bij voorbaat met de opgevangen kuif op een schotel voorgesteld. In verband met de legende is hier een afbeelding van Indra te verwachten, want deze bewaarde den hoofdtooi zorgvuldig en stichtte voor deze reliek in zijn paradijs het heiligdom van het kruinjuweel.

Vijf goden, waarvan twee geknield, wonen de handeling bij. De tweede, eenigszins op den achtergrond, is de volgeling van den eersten en houdt de handen met de palmen eerbiedig tegen elkander.

Wanneer men de figuur van dezen god op het afgietsel en op de teekening van Wilsen nader beschouwt en onderling vergelijkt, merkt men een belangrijk verschil op. Waar reeds het karakter der teekeningen slechts een flauw denkbeeld geeft van de fijnheid en de kracht der beeldhouwwerken zeiven en men dus daarom reeds zou instemmen met het „dankbaar, maar niet voldaan" van den heer

1) Dit belette niet, dat later een nieuwe proef met den gouden schotel genomen werd.