II.
Van de Hindu-goden, welke op verschillende omgangen van Boro-Boedoer, vooral op den 3den en 4den, voorkomen, zal ik alleen behandelen £akra of Indra, den hemelkoning.
In den Rig-Véda verschijnt hij als de Jupiter van den Hindu Olympus, den heer der goden, den god van het weldadige onweder. Hij schenkt den vruchtbaar makenden regen en daardoor voedsel, deksel en rijkdom aan de menschen. Altijd gereed den boozen Writra, die de hemelsche koeien, de wolken, gevangen houdt of den draak die de droogte veroorzaakt, met zijn bliksem te treffen, was hij oorspronkelijk ook een krijgsgod, die de vijanden der Ariërs, de Dasyu's in hunne hand overleverde.
Later geraakte Indra meer op den achtergrond, maar steeds speelde hij een groote rol in de dichterlijke verbeelding van het volk. Als een der goddelijke bewakers van het heelal in de 10 richtingen (naar de 8 streken van het kompas, boven en beneden) was hem de bescherming van het Oosten *) toebedeeld.
Hij bleef de hemelheer ook bij de Buddhisten. Deze behielden de in Indië algemeen heerschende opvatting van hemelen en hellen, met de verdeeling van het heelal in verschillende, boven elkander gelegen sferen.
De eerste sfeer bevat de wereld van de begeerte, de aarde en de 6 hemelen der goden, de Dewaloka's; de tweede de wereld van den vorm, den zuiverder Brahmahemel met 16 afdeelingen, waar de zinnelijkheid overwon-
i) Het Oosten is de windstreek van den Dhyani-Buddha Akshobhya, wiens zoon de hemelsche Bodhisatwa Wajrapani de donderkeil van Indra voert.