De goden verlaten hem in deze belangwekkende periode van zijn leven niet meer. Ze houden niet op hem te loven en te prijzen, zoo op bas-relief pl. CV, n°. 179 en pl. CVI, n°. 181. Op het eerste ziet men vermoedelijk eene zinspeling op een van 's Bodhisatwa's vroegere existentiën, het uit den brand geredde kwarteljong, op het tweede ook half-goden, naga's enz.

Eindelijk kwam hij onder den heiligen Bodhi-boom, den boom der Kennisse, tot de zoo lang en zoo vurig begeerde wetenschap.

Terwijl hij daar nederzit, verschijnt al het verleidelijke der zondige wereld nog eens voor zijn geest. Mara, de booze, voert te vergeefs al zijne macht tegen hem aan. De geestelijke strijd wordt voorgesteld als een strijd met stoffelijke wapenen, die krachteloos blijven tegen den in zich zeiven gekeerden wijze. Indra, Brahma en de andere goden nemen de vlucht voor het ontzaggelijk heir der duivelen. Maar de aarde getuigt van den schat zijner verdiensten in vroegere bestaansvormen.

Men heeft dit bas-relief (pl. CIX, n°. 187) vergeleken met muurschilderingen in de grottempels van Ajanta, die hetzelfde onderwerp behandelen, en daarbij gewezen op de groote overeenkomst, welke volgens Burgess zelfs zoo ver gaat, dat zonder moeite zou kunnen worden aangenomen, dat beide tableaux door dezelfde hand vervaardigd waren. Die overeenkomst is echter minder groot, dan zij oppervlakkig schijnt; zoo verschilt o. a. de houding van de rechterhand van het hoofdbeeld, welke houding alleen op Boroboedoer de typische, aan dit tafereel ontleende, bhumisparsa mudra is.

Te vergeefs zendt Mara nu zijne dochters, om het uiterste te beproeven, en den Bodhisatwa te vangen in de strikken harer bekoorlijkheden. Doch geen verleiding kon hem