van den koningszoon, die de prediker werd van een nieuwe leer. Het doel van zijn optreden was eene reactie tegen het heerschende Brahmanisme, met zijn erfelijk priesterschap, zijn kastenwezen en de geestelijke bevoorrechting der hoogere standen. Zijn wereld- en levensbeschouwing was somber als die van zijn tijd; elk bestaan was lijden, de aarde een tranendal, het leven een last. Hij predikte gelijkheid van alle menschen, en wees allen zonder onderscheid van stand of geleerdheid den weg ter verlossing uit den maalstroom des levens, den weg ter bevrijding van den vloek der wedergeboorte.
Evenals vroegere Buddha's, zijn voorgangers in verloopen tijdperken, verbleef de Bodhisatwa in den Tushitahemel *) op het oogenblik, dat hij in de volheid des tijds besloot naar de aarde neder te dalen. Tot ouders koos hij den koning (Juddhodana uit het riddergeslacht der £akya's en diens vrouw, de om hare deugden bekende Maya. Zijn geboorteplaats was Kapilawastu in het hedendaagsche Audhe, tusschen den Ganges en den Himalaya. Nauwelijks was zijn besluit genomen, of zijne moeder droomde, dat een witte olifant na driemaal eerbiedig hare slaapstede te zijn rond gegaan, haar rechterzijde opende en langs dien weg in haren schoot binnendrong. Geleerde Brahmanen verklaarden dien droom, en voorspelden haar, dat zij een zoon ter wereld zou brengen met een buitengewone bestemming; deze toch zou of een wereldveroveraar worden, of zoo hij de wereld verzaakte een Buddha, die in het heelal zijn licht zou laten schijnen. De goden brengen daarop hunne hulde aan den gelukkigen vader (pl. XXVI, n°. 21). De nederdaling van den Bodhisatwa geschiedde onder geleide van goden en godinnen (Pl.
i) Het 4<le der Dewaloka's.