en de Graafschap Zutfen wel voor eene andere, vóór-Saksische bevolking van Drente zou kunnen pleiten, bedoelde ik met die vóór-Saksen niet vóór-Germanen, maar wel degelijk Germanen van een anderen stam, namelijk blanken. Dat aan die Franken in Drente vóór-Germanen kunnen voorafgegaan zijn, wil ik niet ontkennen, maar het zou de schromelijkste spraakverwarring stichten, als men Franken met vóór-Germanen zou willen gelijkstellen. De naam „Franken" is geen door de linguisten aangenomen, maar door de historie overgeleverde naam, en nooit heeft iemand onder „Franken" iets anders verstaan, dan eene onderafdeeling (volkenbond) der Germanen. Het argument, door Mr. S. Gratama voor het brankisch karakter der Drenten aan sommige van hunne rechtsinstellingen ontleend, zou dan ook geene waarde meer hebben, als men in Drente eene vroegere vóór-Germaansche bevolking moest aannemen in plaats van eene vroegere Frankische. Wat Frankisch recht is, is evenmin twijfelachtig als dat het eene verscheidenheid van zuiver Germaansch recht is.

Mr. Gratama nu heeft opgemerkt, dat de ongehuwde vrouw of weduwe, die volgens Oudgermaansch recht steeds verkeerde „in mundium" van hare mannelijke bloedveiwanten, later door een' momboor vertegenwoordigd, het eerst in Frankische streken, waar dat „mundium is beginnen te verslappen, zelfstandiger is opgetreden. In Drente nu zijn vóór de zestiende eeuw sporen aangetroffen van het zelfstandig optreden der ongehuwde vrouw of weduwe bij beschikking over onroerend goed. Verder heeft overdracht van roerend of onroerend goed in het Saksenland plaats bij „vertichting", d. i. „in het gerecht („more Westfalico") en door aanraking van het over te dragen voorwerp of een deel daarvan met de gekromde vingers („incurvatis digitis secundum morem Saxonum ). In een gedeelte