1
Het eenige wat de geschiedenis ons aangaande voorGermanen in de Nederlanden leert, is het volgende. In Caesar's tijd woonden in Belgisch Limburg de Adiiatici (Kelten, die óf onder Germaansche heerschappij stonden of reeds met Germanen vermengd waren), in Zuid-Brabant, Henegouwen en het Doorniksche de Nervii (waarschijnlijk Kelten met Germanen vermengd), en, als vermoedelijk zuivere Kelten, in Noord-Brabant, Antwerpen en Oost-Vlaanderen de Menapii, in West-Vlaanderen de Morini. Kort te voren waren die Kelten in ons land ook aan den rechter Rijnoever te vinden geweest, blijkens de mededeeling o. a. van Dio Cassius, die ons vertelt (L,ib. XXXIX, p. 114 A), dat „de Kelten oudtijds de beide oevers van den Rijn bewoond hebben en zelfs ook daar gevestigd waren, waar de stroom, Gallië aan zijne linkerzijde latend, in den Oceaan valt." Aangaande het bewonen van den rechter Rijnoever door Keltische Menapiërs zegt Caesar {De bello Gallico IV. 4), dat kort vóór zijne komst in deze streken de Usipetes en Tencteri, na door hunne naburen, de Sueven, verdreven te zijn en drie jaar rondgezworven te hebben, aan den Rijn waren gekomen in die streken, welke de Menapiërs bewoonden en waar deze aan beide oevers van den stroom akkers, gebouwen en dorpen bezaten. Verschrikt door de nadering der Germanen, waren de bewoners van den rechter Rijnoever met al hun hebben en houden naar den linker overgevaren; maar, door een' schijnaftocht der Germanen misleid, drie dagen later teruggekeerd en toen overvallen door de woeste horden, die zich tevens van hunne schepen meester maakten en zoo ook in de gelegenheid waren, de woonplaatsen der Menapiërs aan den linker Rijnoever te plunderen. Ook de Ambivariti, die, naar het schijnt, tusschen Maas en Waal woonden en bij dezelfde gelegenheid door de