in Noord-Duitsland en Nederland, maar voegt hij er aan toe, alleen wie studie heeft gemaakt van keltiese zowel als van germaanse talen, is bevoegd over deze zaken te oordelen en dan ziet men, zie Müllenhoff 1. c. p. 234 Deel 2: in 'twestelike gebied van de Werra en de Fulda meer dan dertig, in 't gebied van de Lahn, in de Wetterau en in 't Taunusgebergte ongeveer twintig Keltiese namen of van 't kelties afleidbaar en niet minder talrijk dan aan de boven-Lahn en in Nederhessen zijn ze in 't aangrenzende Westfalen, kortom van de middenloop van de Weser tot aan de Rijn sterk verbreid en verder vindt men ze tot in Nederland of over de Rijn tot in Brabant en 't land der Walen tot dat ze naar t schijnt in Vlaanderen verdwijnen.

Of nu die namen gegeven zijn en die taal gesproken is door volk dat antropologies Kelten heette, moet nog uitgemaakt worden.

Maar dit zal hoop ik ook uit deze kleine bijdrage wel gebleken zijn dat taal- en volkenkunde elkaar wederkerig zeer kunnen helpen en elkaar dus in ere verdienen te houden.

N.B. Johan Winkler maakt me nog opmerkzaam op de twee volgende werken, die het me belangrijk genoeg schijnt te vermelden voor wie lust in deze studiën heeft:

1. Dr. C. F. Riecke, Der Volksmund in Deutschland. Sonst und jetzt. Ein Wegweiser im deutschen Vaterlande fürs Volk und seine Lehrer. Nordhausen 1865. Adolph Büchting.

2. Idem, Die Schichtung der Völker und Sprachen in Deutschland, auf Grund der vergleichenden Sprachforschung, nachgewiesen an Orts-, Familien-, Thiernamen, Titeln und Idiotismen. Gera 1872. Paul Strebel.

Verder heb ik gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

Von Richthofen, Untersuchungen über Friesische Rechtsgeschichte: das Gau Kinnem oder Kennemerland. Berlin 1886.

Broca, La race celtique ancienne et moderne. Revue d'Anthropologie. T. II, p. 577. Paris 1873.

Schaaffhausen, Die Kelten. Afdruk. Jaar en plaats niet vermeld.

A. Sasse, Bijdrage tot de kennis van den schedelvorm der Nederlanders, in Versl. en Meed. Kon. Ac. v. W. te Amsterdam. Deel 17. 1865, p. 385.