„Ja, behalve aan '■'■het gehaspel met de h" zoo als Gij het noemt, meen ik uit sommige bijzonderheden in de uitspraak van klanken, eigen aan vele omwoners der Zuiderzee (Urkers in de eerste plaats, Markers, Volendammers, Huizers, Blokzijlers, Flielanders vooral ook, ra Terschellingers in mindere mate) te mogen afleiden, rfa/ deze eigenaardigheden wortelen in eenen bijzonderen oorsprong van de bevolking in die plaatsen, op die eilanden. En ik neem gaarne aan, voorgelicht door 't gene anthropologie en craniologie leeren, dat bevolking — althans ten deele — van vóórgermaanschen oorsprong is. Natuurlijk is die oorspronkelijke bevolking van den bodem, die thans de Zuiderzee met hare eilanden en kusten beslaat, in den loop der tijden in sterke mate vermengd geworden met Germanen (Friesen en Sassen), welke later dan die oudste bewoners van ons land, aan de oevers van het meer Ilevo en op het eiland Flevo zich hebben gevestigd, die deze oudste bewoners waarschijnlijk ook wel voor een goed deel uitroeiden of anderszins onderdrukten, overheerschten, verdreven. Maar eene rest, een klein overblijfsel van die oudste bevolking moet daar toch zijn blijven zitten, en, hoe zeer ook met Friesen en Sassen vermengd, tot op den dag van heden toe sporen van zijn bestaan hebben nagelaten in het lichaam en in de spraak der hedendaagsche Urkers, Flielanders, enz.
De bedoelde eigenaardigheden in de uitspraak der klanken zijn slechts waarneembaar voor den man, die bijzonderlijk en met toewijding op de volkstaal let
Men kan deze bijzonderheden niet of slechts uiterst moeielijk en dan nog slechts bij
benadering in letterschrift afbeelden De eigenaardige uitspraak der klanken in
woorden als buk (buik), eus (huis), keend (kind, kijnd), V meene (het mijne), raze (reizen) — wat Urk aangaat, en in woorden als tud (tijd), kruggen (krijgen), swunnen (zwijnen), blud (blijde), iis (huis) wat Flieland betreft, in woorden dus waar de uitspraak der Germanen (in dit geval der Friesen en Sassen) eene zuivere ü of ü, eene zuivere i of de zuivere tweeklank ei eischt, kan tot voorbeeld dienen, zoowel van de bijzondere en vreemde uitspraak van Urkers,
Flielanders en anderen, als van de moeielijkheid om die afwijkende uitspraak
met goeden uitslag met letters op het papier te brengen"
Nu is het wel aardig, dat die moeite met de h, die zo ongeveer langs de gehele zeekust aangetroffen wordt, en ook vooral in Zeeland, dat men dit zelfde aantreft bij de Londenaar van mindere afkomst. Wel merkwaardig, dat men ook in Engeland reeds in vóór-historiese tijden ronde hunnebedden vond met rondschedelige geraamten er in, wel onderscheiden van langwerpige hunnebedden met langschedels daarin begraven. Wat uiterst jammer, dat onze hunnebedbouwers geen schedels hebben nagelaten! Dan zou 't uit te maken zijn of dit Germanen waren zoals Oldenhuis Gratama beweerde of vóór-Germanen en als dit rondhoofden