Broca. Ja, toen de uitermate korthoofdige schedels uit Zeeland met name uit Beveland voor 't eerst door mijn vader beschreven werden, aarzelde Prof. Houzé niet ook deze, Kelten te noemen. —
Maar we hebben nog vergeten melding te maken van de Kelten der archaeologen. Doch deze zullen nu niet tot meerdere verwarring aanleiding geven, want aan Ranke's werk blz. 261 ontleen ik:
„ Virchow wijst er op, dat wij nog heden ten dage de bruinen in groteren getale „aantreffen daar, waar we de oude woonplaatsen der Kelten voor ons hebben, zooals ze vooral door vondsten van zilveren en gouden munten (.'Regenbogenschüsselein „enz.) archaeologies bewezen worden. Dat is zeker, dat overal waar de Kelten kennehk m de meerderheid zijn, in België, aan de linker Rijnoever, in West-Zwitservland en zo ook in Bohemen, in Noricum, in Zuid- en West-Duitsland, waar ze vroeger woonden, dat daar tegenwoordig bruin volk gevonden wordt.''''
We zullen dus Kelten noemen, volk zoals dat door Caesar in Midden-Frankrijk gevonden werd. We storen ons verder niet aan de geschiedschrijvers en hun verwarde berichten , maar alleen aan de vertrouwbare opgaven van Caesar, gesteund door de onderzoekingen van de antropologen en van de archaeologen. De paletnologen moeten we trachten te helpen uit te vorsen wie overal de hunnebedden bouwden, maar we zullen niet met één woord alle bouwers van deze gedenktekenen over één kam scheren. We zullen ook niet Kelten noemen die volkeren, die een Keltiese taal spreken, want taal en volk zijn niet één, zooals alle antropologen erkennen en onder onze taalkundigen bv. Prof. te Winkel.
En zo komen we tot een oplossing van dat, wat tot nog toe een warboel is geweest in de wetenschappen.
Maar daar weer zien we van hoe buitengewoon groot gewicht of het onderzoek naar die bruinen is en hoe buitengewoon belangrijk t onderzoek der schooljeugd om daar toe te komen. Men kan begrijpen hoe vernederend het voor ons Hollanders is, als daar op de kaart van de verspreiding