vindt. In mijn proefschrift heb ik het aangetoond, dat door geheel Nederland heen die korthoofden voorkomen, b.v. in Zaandam, IVestzaan, Leeuwarden, Terschelling, Nieuwerschans, Kockengen in Utrecht, Amsterdam, de Rijp bi] Alkmaar, Eibergen enz. Door geheel Nederland vindt men ze dus verspreid en juist V feit, dat ze in Zuid-Beveland voorkwamen, geheel zonder lang hoofden, maakt men mijns inziens te recht op, dat die korthoofden een geheel afzonderlik ras vormen (of misschien twee rassen).

Leest men nu in Johan ^Vinkler s Oud-Neder land dat er in Zuid-Beveland (hij voegt er, niet geheel te recht zou ik zeggen, Walcheren aan toe) Franken wonen en dat die zo bruin zijn, dan dunkt mij is het vermoeden gewettigd, dat onze korthoofdige vóór-Germanen gelijk zijn aan de „Franken" van de taalkundigen, dwz. het bruine volk in Nederland.

Deze mening over het bestaan van voor-Germanen in Nederland wordt gedeeld door Prof. P. J. Blok in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk en door Mr. J. E. van Someren Brand, die in z'n voorwoord tot de Catalogus van de Tentoonstelling van Volkseigen klederdrachten er over spreekt.

Waar dus een sentrum was van bruinen, daar was in mijn oog een brandpunt van vóór-Germanen. Als Johan Winkler dus in z'n Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon en in z'n Oud-Nederland mij leerde, dat er in Urk zo veel bruinen voorkomen en op de gehele kust van de Zuiderzee, dan beweer ik en deed dat in 1891 reeds in m'n proefschrift, dat daar vóór-Germanen zitten. Ik deed dat, gesteund door Johan Winkler's eigen woorden over de Urker gouwspraak, (.Dialecticon, Dl. 2, blz. 52):

„De tongval der bewoners van V eiland Urk is het naast verwant aan dien van de

eilanden Schokland en Flieland, aan dien van de visschers van V dorp Huizen m „V Gooiland, Enkhuizen en den Overijsselschen zeekant Toch vormden deze

Friezen van het Fliemeer gewis een bijzonderen stam .... Het komt mij voor, dat