De bizondere koude van het Idjèn-plateau wordt toegeschreven aan de droogte (regenarmoede) ervan en dit is werkelijk het geval, terwijl elders op een hoogte van 3500 voet het klimaat doorgaans vochtig en daardoor niet zoo koud is.
Het Idjèn-plateau nu is een reusachtige ketel van ruim 30000 baoe oppervlakte, aan alle zijden ingesloten dooi toppen en boogvormige ruggen die deze onderling verbinden. Slechts aan de noordzijde bevindt zich in het laagste gedeelte er van een diepe nauwe kloof, waardoor al het water uit het plateau zich middels de kali Banjoepait een uitweg baant. De regenwolken die uit den Indischen Oceaan en over Bali komen aandrijven, blijven tegen de toppen welke dit groot keteldal aan de zuidoostzijde begrenzen, hangen en ontlasten er zich, tengevolge waarvan de zuidoostelijke hellingen van den Merapi (hoogste top van den Idjèn), Ranti en Tjampit zeer vochtig zijn, hetgeen o. a. aan de weelderige vegetatie zeer duidelijk te bespeuien is. De wolken nu, die zich van die toppen losscheurende over het uitgestrekte en diepe plateau heenwaaien, worden door den wind uiteengedreven, zoodat zij niet in compacte massa over het plateau voortzweven maar eerst daar voorbij tegen den westelijken ringrug, de Kendeng, stuiten, zich daar weer verzamelen, gedeeltelijk aan de westelijke helling blijven hangen en zich er soms ontlasten.
De droogte van het Idjèn-plateau is een plaatselijk verschijnsel, veroorzaakt door den bizonderen vorm van het
omringend gebergte.
Ik zou den heer Kohlbrugge met zijn eigene woorden kunnen vangen, waar hij over de groote koude van het Jang-plateau uitweidt, in verband met den laatsten zin dezer noot: dus is ook het Jang-plateau bizonder droog.