Over het algemeen is de bodem van het hoogland en vooral van de vlakten die van boomen ontbloot zijn, eer arm dan humusrijk te noemen, omdat de humus slechts eenige duimen dik ligt en maar weinig kan toenemen door het jaarlijks verbranden van het droge pollengras. Daar waar tjemar&'s staan of gestaan hebben, is die laag van zelf iets dikker en daar groeit ook een sappiger grassoort onder de boomen, welk gras door de herten en ook door onze paarden met graagte gegeten wordt, in tegenstelling van het pollengras dat zij niet lusten dan tenzij, nadat het afgebrand is geweest, de jonge uitspruitsels weder uitbotten. Dit droge geel-groene gras, dat nu bijna het geheele hoogland bedekt en sinds het bezoek van Junghuhn en Zollinger zich verbazend heeft uitgebreid, is een gevolg van de droogte van het klimaat, welke door de branden in de laatste tientallen jaren sterk is toegenomen, en is ook een bewijs voor den niet zoo bizonder vruchtbaren bodem. Door kunstmatige bemesting en rationeele beplanting, waarmede gepaard moet gaan het tegengaan der alles vernielende branden, zal de vruchtbaarheid zeker bevorderd kunnen worden.
Hoewel ik nog de meening blijf toegedaan dat door het Deloewang-dal, met zijne steile bergwanden en groote breedte, een gedeelte der eruptiestofifen (groote steenen, modder, zand, asch, lava) naar het Noorden zich een uitweg heeft gebaand, evenals de wijde en diepe Tanggoel-kloof de eruptiestoffen van den Pinggang-krater zuidwaarts heeft afgevoerd, zoo moet ik toegeven dat ook een groot deel der diepte en breedte van beide kloven of dalen is gevormd door uitspoeling gedurende eeuwen, door het water der het hoogst op dit gebergte ontspringende bronnen der Deloewang- en Tanggoelrivieren, zooals de 1 jangkahanrivier het groote ravijn benoorden de