den Hoofd-Ingenieur Verbeek) is, dat hij den krater tusschen Argapoera en Sëméroe als den hoofdkrater beschouwt die aan het hoogland en de plateau's den tegenwoordigen vorm heeft gegeven, terwijl ik vermeen dat de Groote aloen-aloen-vlakte en de andere op gelijke hoogte gelegen plateaus liggen op den bodem van den oorspronkelijken, ouderen en grooteren krater. Deze bodem is, zooals wij zien zullen, vermoedelijk eenige meters opgehoogd door daarin neêrgevallen of afgespoelde asch, steengruis en zand van den later zich gevormd hebbenden kleineren krater langs den rand van dien grooten krater, misschien ook wel gedeeltelijk door afbrokkeling van den kraterrand zelf. Een gelijksoortige formatie dus, doch eenige duizenden voeten hooger en van kleineren omvang, als van het Raoeng-Idjèn-gebergte.
Wat den later gevormden centralen of hoofdkrater volgens Kohlbrugge betreft, na de lezing van hetgeen hij hierover schrijft, geloof ik dat zijne veronderstelling omtrent de vorming er van, medegedeeld op de bl. 700 tot 702 laatste alinea, juist is. Alleen zou ik als opmerking hieraan kunnen toevoegen dat het vermelden van „trachiet" een bewijs is dat de heer Kohlbrugge op geologisch gebied ten achter is. Op Java is geen „trachiet", maar „andesiet , dat in Junghuhn's tijd onder de „trachieten" gerekend werd J).
De huidige vorm van het hoogland van den Jang, de kruin van dezen bergreus, is m. i. ontstaan door latere erupties van den ouden krater, waarbij de toppen Argftpoera, de centrale krater volgens Kohlbrugge, Sëméroe, Djambangan, e. a. zijn ontstaan en waarmede waarschijn-
1) Zie Verbeek en Fennema's „Geologische beschrijving van Java en Madoera", I. 27.
18