Moeielijk kan ik me voorstellen waaraan ik anders de scherpe, vaak hatelijke uitvallen van den heer Kohlbrugge
te wijten kan hebben.
Ik begin met voorop te stellen dat ik geen deskundige ben in het doen van klimatologische, geographische en vooral van geologische onderzoekingen, zulks ook nooit beweerd heb, — in tegenstelling van Dr. Kohlbrugge, die zich uitgeeft als de autoriteit welke over het hoogland een oordeel kan vellen — en ook dat ik, zooals Dr. Kohlbrugge terecht opmerkt, vroeger herhaaldelijk de hoogvlakte bezocht, uitsluitend om er te jagen, hetgeen trouwens ieder in Oost-Java wist.
Het is best mogelijk dat mijne theorie omtrent het ontstaan der Jang-hoogvlakten fout is; zij is evenwel eensdeels gebaseerd op hetgeen ik op het terrein van de formatie van dit hoogland aanschouwde, anderdeels afgeleid uit gesprekken met, en opmerkingen van den Hoofd-Ingenieur Dr. R. D. M. Verbeek, dien ik in 1886 begeleidde, toen hij het hoogland voor het doen van wetenschappelijke onderzoekingen bezocht.
Hieronder zullen de theoriën van den heer Kohlbrugge betreffende het ontstaan van de Jang-hoogvlakten nader behandeld worden, om te zien of deze alle den toets van wetenschappelijke kunde kunnen doorstaan en geheel vrij
zijn van phantasie.
Men houde daarbij in 't oog dat de heer Kohlbrugge slechts gedurende zeven dagen op het hoogland is geweest, in het hartje van den westmoeson, en niet het geheele terrein heeft doorkruist.
Bl. 700, laatste alinea: „In het midden ligt de centrale,
„de hoofdkrater".
Het onderscheid tusschen de theorie van Kohlbrugge en de mijne (welke grootendeels overeenkomt met die van